macht

als woordenboektrefwoord:

macht:
v. (-en), sterkte, vermogen; groot aantal; mogendheid; product van gelijke factoren.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

macht (zn) :
bewind, gezag, grootmacht, heerschappij, machtsblok, mogendheid, overheid, puissance, regime, staat, staatsmacht, supermacht, wereldmacht
macht (zn) :
force, gezag, greep, heerschappij, invloed, kracht, overheersing, overwicht, potentie, sterkte, stortvloed, uitwerking, vermogen
macht (zn) :
autoriteit, bedwang, beheersing, bevoegdheid, controle, kunnen, vermogen, zeggenschap
macht (zn) :
autoriteit, belang, betekenis, invloed
macht (zn) :
armee, leger, troep, troepen
macht (zn) :
autoriteit, instantie
macht (zn) :
massa, menigte

als synoniem van een ander trefwoord:

kracht (zn) :
druk, dynamiek, energie, flinkheid, force, fors, fut, geweld, gewicht, hardheid, hevigheid, intensiteit, jeu, lichaamskracht, macht, onstuimigheid, pit, sterkte, vaart, vermogen, vuur, waarde, werkvermogen
menigte (zn) :
drom, gedrang, heer, kudde, leger, legerschaar, legioen, macht, massa, mensenmassa, mensenmenigte, mensenzee, meute, myriade, samenscholing, schaar, schare, schep, sleep, stoet, stroom, troep, zwerm
berg (zn) :
boel, bom, bulk, heleboel, hoop, kluit, kwak, lading, macht, massa, menigte, overvloed, pak, schep, stapel, stelletje, stoot, veelheid, vracht, zooi, zwik
invloed (zn) :
autoriteit, druk, effect, gewicht, gezag, greep, inwerking, macht, overwicht, stimulans, uitwerking, vat, zeggenschap
instantie (zn) :
afdeling, apparaat, autoriteit, bureau, instelling, lichaam, macht, orgaan, organisatie
heerschappij (zn) :
bestuur, gezag, macht, opperbestuur, overheersing, overwicht, suzereiniteit
gezag (zn) :
autoriteit, invloed, macht, meesterschap, overwicht, prestige, reputatie
vermogen (zn) :
bekwaamheid, capaciteit, faculteit, kracht, macht, potentie, werkkracht
controle (zn) :
bedwang, beheersing, greep, grip, heerschappij, macht, overheersing
bewind (zn) :
beheer, beleid, bestel, bestuur, gezag, macht, regering, regime
autoriteit (zn) :
gezag, invloed, macht, overwicht, zeggenschap, bevoegdheid
gebied (zn) :
gezag, heerschappij, macht, prefectuur, ressort
greep (zn) :
beheersing, controle, grip, houvast, macht, vat
sterkte (zn) :
intensiteit, kracht, macht, vermogen, volume
overwicht (zn) :
aanzien, gezag, invloed, macht, prestige
potentie (zn) :
kunnen, macht, mogelijkheid, vermogen
kunnen (zn) :
faculteit, macht, potentie, vermogen
mogendheid (zn) :
macht, natie, staat

woordverbanden van ‘macht’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

gezag, gebied, macht, bevel

Macht is het vermogen om iets te volbrengen of te doen geschieden en zich te doen gehoorzamen. Gezag is eigenlijk de macht en het recht om te bevelen. Alle vier woorden worden ook gebruikt in den zin van heerschappij. Gebied hecht hieraan een begrip van onbeperkte macht; bl het denkbeeld, dat de oppermacht aan den bevelhebber door iemand is toevertrouwd. De vaderlijke macht; het vaderlijk gezag. Maar laat de Deugd haar luister stralen, dan huldigt alles haar gebied. De staten droegen De Ruijter het bevel over de vloot op. Vóór de eerste Fransche omwenteling was de koninklijke macht in Frankrijk nog even onbeperkt als in de dagen van Lodewijk XIV, maar van het koninklijk gezag was niet meer dan eene schaduw overgebleven. Zijn gezag ophouden.

Kracht is het vermogen om arbeid te verrichten; de oorzaak, waardoor eene werking teweeggebracht of gewijzigd wordt. Sterkte is weerstandbiedende kracht; verder, in algemeenen zin kracht: sterkte van geheugen, sterkte om te dragen. De sterkte van onzen staat is gelegen in onze waterlinie. Vermogen en macht zien meer op de engere of ruimere grenzen, die er gesteld zijn aan iemands krachten. Vermogen is meer het kunnen dan het werkdadig uitoefenen; het kan eene werking te weeg brengen; geschiedt dit, dan heeft er inspanning der kracht plaats. Evenals macht geeft het aan, dat er eene voldoende hoeveelheid kracht is om iets te volbrengen, zonder dat hiervoor hulp van anderen noodig is; macht veronderstelt meer het bezit van eene groote mate van kracht, die men volkomen beheerscht. Het vermogen om te spreken, de macht over de taal. Vermogen ziet meer op het kunnen, macht op de uitwerking. Verstandelijke vermogens. Geestvermogens. Denkvermogen. Het benijdenswaardig vermogen om veel goed te doen. In eene absolute monarchie is de macht van den vorst onbeperkt (niet begrensd door eene grondwet). God bezit eene oneindige macht. Zij heeft op haar man veel vermogen. Macht wordt in enkele gevallen uitsluitend voor lichamelijke krachten gebezigd. Dat werk is boven mijne macht. Uit alle macht loopen. Zie ook aanleg.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Het bezit van de voorwaarden, om een werking te verrichten.

Vermogen duidt eenvoudig aan, dat men in staat is de werking te verrichten, zonder daarom nog tot de uitvoering over te gaan. De mensch bezit het vermogen om te denken. Soms beteekent het ook invloed: zij heeft veel vermogen op haar man.

Kracht is de oorzaak, die een werking teweeg brengt of wijzigt: de zwaartekracht, de spankracht; of wel het vermogen om een werking te verrichten: de kracht van den storm. Zijn lichaamskracht is verbazend groot.

Sterkte is het vermogen om aan een kracht weerstand te bieden. De sterkte van den dijk heeft de kracht

der golven weerstaan. De sterkte van onze landsverdediging (d.i. dus het vermogen om aan de kracht van den vijand Aveerstand te bieden) ligt grootendeels in onsen wee-ken bodem in verband, met de onderwaterzettingen. Zijn sterk gestel weerstond den invloed van het ongezonde klimaat. Men wenscht iemand bij een ziekte sterkte toe, om het verloot) der ziekte te weerstaan; men hoopt, dat de herstellende weer spoedig zijn krachten zal herwinnen, n.l. het vermogen om zijn dagelijksch werk te kunnen verrichten.

Macht is het vermogen, om invloed uit te oefenen, vooral — hoewel niet uitsluitend — door zijn maatschappelijke positie. De macht des konings is niet opbeperkt. De macht van het woord is vaak grooter, dan men denkt. Soms beteekent macht (van mogen) lichamelijk vermogen: uit alle macht schreeuwen.

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 238:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 392:

macht, gezag

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 391:

macht, vermogen

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 32:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

macht
onmacht

woorden met een verwante vorm:

bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0032 c