pit

als woordenboektrefwoord:

pit:

v. (-ten), kern ener vrucht; katoen ener lamp of kaars.

pit:

o. merg, kracht; energie.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

pit (zn) :

leven, kracht, karakter, energie, ruggengraat, geestkracht, fut, jeu

pit (zn) :

brander, vlam, pitje, gaspit, gasbrander

pit (zn) :

wiek, lemmet, lampenpit, kaarsenpit

pit (zn) :

zaad, zaadje, zaadkorrel

pit (zn) :

racepits, pits

pit (zn) :

oogje, putje

pit (zn) :

draad, lont

pit (zn) :

kern, noot

als synoniem van een ander trefwoord:

fut (zn) :

doorzettingsvermogen, kracht, poeder, vuur, veerkracht, werklust, lust, energie, vitaliteit, pit, puf, daadkracht, bedrijvigheid, slagkracht, opgewektheid, geestkracht, flinkheid, pep, aandrift, kloekheid, pittigheid, stootkracht

kracht (zn) :

vaart, druk, macht, vuur, hevigheid, sterkte, fors, geweld, energie, waarde, dynamiek, hardheid, pit, intensiteit, vermogen, gewicht, fut, flinkheid, werkvermogen, force, onstuimigheid, lichaamskracht, jeu

energie (zn) :

kracht, veerkracht, wilskracht, vitaliteit, pit, puf, daadkracht, slagkracht, geestkracht, fut, pep, kloekheid, voortvarendheid, stootkracht, ondernemingslust

kern (zn) :

zwaartepunt, hart, wezen, grond, middelpunt, midden, hoofdzaak, substantie, pit, binnenste, essentie, hamvraag, pointe, kwintessens

daadkracht (zn) :

energie, werkkracht, pit, puf, slagkracht, geestkracht, fut, pep, kloekheid, stootkracht, arbeidsvermogen

punch (zn) :

durf, doorzettingsvermogen, energie, wilskracht, pit

vuur (zn) :

brander, kachel, haard, haardvuur, fornuis, pit

geestigheid (zn) :

pit, esprit, levendigheid

kous (zn) :

katoen, pit, gloeikousje

ruggengraat (zn) :

kracht, karakter, pit

karakter (zn) :

pit, flinkheid

substantie (zn) :

wezen, pit

draad (zn) :

pit, lont

zaad (zn) :

kiem, pit

brander (zn) :

pit

lont (zn) :

pit

oog (zn) :

pit

steen (zn) :

pit

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

woorden met een verwante vorm:

bij andere sites: