innerlijk

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

innerlijk (zn) :
binnenste, gemoed, hart, psyche, wezen, zelf, ziel
innerlijk (bn) :
immanent, innig, intrinsiek, inwendig, wezenlijk

als synoniem van een ander trefwoord:

wezen (zn) :
aard, binnenste, complexie, essentialia, essentie, geaardheid, geest, grond, hart, hoofdzaak, inborst, innerlijk, karakter, kern, kernpunt, kwintessens, natuur, substantie, temperament
gemoed (zn) :
binnenste, gevoel, geweten, hart, innerlijk, ziel
hart (zn) :
binnenste, gemoed, gevoel, innerlijk, ziel
ziel (zn) :
animus, geest, gemoed, innerlijk, psyche
psyche (zn) :
binnenste, geest, innerlijk
zelf (zn) :
identiteit, innerlijk, ziel
wezenlijk (bn) :
belangrijk, echt, eigenlijk, elementair, essentieel, feitelijk, fundamenteel, grond-, hoofdzakelijk, in wezen, innerlijk, waarachtig, werkelijk, reëel
intern (bn) :
binnen het bedrijf, innerlijk, inwendig
intrinsiek (bn) :
immanent, innerlijk, inwendig, wezenlijk
immanent (bn) :
aanklevend, innerlijk, inwonend
inwendig (bn) :
innerlijk, intern

woordverbanden van ‘innerlijk’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

innerlijk, inwendig

Inwendig is datgene wat naar binnen gekeerd is, derhalve wat zich in het binnenste van een lichaam bevindt; het blijft het inwendige heeten, zelfs wanneer het bloot gelegd wordt. Het wordt minder in figuurlijken zin gebruikt. De inwendige deelen van het menschelijk lichaam. Dat is goed voor den inwendigen mensch = dat versterkt de krachten, wekt de levensgeesten op. Innerlijk staat tegenover uiterlijk, den zichtbaren vorm; het geldt van die deelen van een geheel, die door de oppervlakte, het uiterlijk, voor het oog bedekt zijn. Het wordt dikwijls in figuurlijken zin gebezigd. De innerlijke waarde van het goud is de waarde, die het goud als zoodanig, afgescheiden van zijn vorm, heeft. Het innerlijke van den mensch is 's menschen gemoed, karakter, geaardheid, wezen.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

innerlijk, inwendig, innig

Wat zich van binnen bevindt.

Inwendig is alles, wat zich in de binnenruimte van een lichaam bevindt; het is dus een tegenstelling met uitwendig, d.w.z. wat tot de buitenzijde of de oppervlakte behoort : De inwendige deelen van ons lichaam. (Inwendig bet. letterlijk: in of binnen den wand zich bevindende.)

Innerlijk ziet meer op den aard en het wezen van de deelen, waaruit een voorwerp bestaat, in tegenstelling van uiterlijk, dat meer let op den vorm, dien de deelen te zamen hebben en waardoor die deelen min of meer verborgen worden. De innerlijke waarde van een stalen horlogeketting is niet groot (d.w.z. de waarde der bestanddeelen), al moge hij door zijn kunstig bewerkten vorm (de uiterlijke waarde) ook kostbaar zijn. Het wordt vooral figuurlijk gebruikt in betrekking tot 's menschen karakter of tot wat er in zijn gemoed omgaat, in tegenstelling met den lichamelijken vorm. Uiterlijk is hij voorkomend en vriendelijk, maar innerlijk is hij valsch en vol bedrog. Hij werd innerlijk bewogen (d.i. in zijn gemoed, zonder dat liet uiterlijk te zien was).

Innig geeft aan, dat iets uit het diepst van ons binnenste voortvloeit, waarvan onze ziel geheel doordrongen is: een innige liefde.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 284:

inwendig, innerlijk, innig

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

innerlijk
uiterlijk

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0067 c