hart

als woordenboektrefwoord:

hart:
o. (-en), uitgangspunt van de bloedsomloop : iem. een hart onder de riem steken, moed inspreken; het binnenste van iets; het midden van iets : het hartje van de zomer.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

hart (zn) :
bodem, essentie, grond, hoofdpunt, hoofdzaak, kernpunt, kwintessens, spil, substantie, wezen, zwaartepunt
hart (zn) :
centrum, het binnenste, kern, middelpunt, midden
hart (zn) :
binnenste, gemoed, gevoel, innerlijk, ziel
hart (zn) :
hartspier, hert, rikketik, tikker
hart (zn) :
genegenheid, gezindheid, liefde
hart (zn) :
boezem, borst
hart (zn) :
lef, moed

als synoniem van een ander trefwoord:

wezen (zn) :
aard, binnenste, complexie, essentialia, essentie, geaardheid, geest, grond, hart, hoofdzaak, inborst, innerlijk, karakter, kern, kernpunt, kwintessens, natuur, substantie, temperament
zwaartepunt (zn) :
accent, bodem, essentialia, essentie, focus, grond, grondvlak, hart, hoofdpunt, hoofdzaak, hypostase, kern, kernpunt, kwintessens, speerpunt, substantie, wezen
essentie (zn) :
bodem, grond, hart, hoofdpunt, hoofdzaak, kern, kernpunt, kwintessens, spil, substantie, wezen, wezenlijke, wezenlijkheid, zwaartepunt
gevoel (zn) :
affect, gemoed, gemoedsaandoening, gemoedsbeweging, gevoelen, gezindheid, hart, ontroering, sensibiliteit, sentiment, stemming, zin
kern (zn) :
binnenste, essentie, grond, hamvraag, hart, hoofdzaak, kwintessens, middelpunt, midden, pit, pointe, substantie, wezen, zwaartepunt
grond (zn) :
essentialia, essentie, fond, hart, hoofdzaak, kern, kernpunt, kwintessens, wezen, zwaartepunt
gemoed (zn) :
binnenste, gevoel, geweten, hart, innerlijk, ziel
innerlijk (zn) :
binnenste, gemoed, hart, psyche, wezen, zelf, ziel
centrum (zn) :
hart, hartje, kern, middelpunt, midden
ziel (zn) :
drijfkracht, hart, kern, spil, spirit
moed (zn) :
bezieling, elan, enthousiasme, hart
kernpunt (zn) :
essentie, grond, hart, kwintessens
boezem (zn) :
gemoed, hart, kern
tikker (zn) :
hart, rikketik

woordverbanden van ‘hart’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Deze drie woorden duiden in figuurlijken zin de plaats aan, waar zich het uitgangspunt van het menschelijk gemoeds- on gevoelsleven bevindt. Boezem, als de zachtere uitdrukking, wordt figuurlijk bij voorkeur in die spreekwijzen gebezigd, die het denkbeeld meebrengen van koesteren, voeden. Bij hart, gemoed en borst heeft men meer de aandoening van het gemoed op het oog; in het eerste geval let men meer op het gevoelige, op het spontane,in het laatste op de kracht. Een mensch in zijn boezem koesteren. Zijn boezem lucht geven. Daarentegen zegt men: zich met de borst op iets toeleggen; tegen de borst stuiten. Het ligt hem na aan het hart. Zijn hart uitstorten. In iemands gemoed lezen. Naar zijn gemoed te werk gaan.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 76:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 387:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 195:

geest, gemoed, hart, ziel

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

hart
uiterlijk

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
bijwoord / bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0041 c