geest

als woordenboektrefwoord:

geest:
m. (-en), ziel; leven ; vernuft.
geest:
m. (-en), spook, schim.
geest:
m. door gisting of overhaling verkregen vluchtig gedeelte van iets.
geest:
v. (-en), hoge zandgrond.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

geest (zn) :
brein, denkvermogen, esprit, geestgrond, geestvermogen, hersens, intellect, psyche, ratio, rede, spirit, spiritus, vernuft, verstand, zin
geest (zn) :
aard, animus, denkraam, gezindheid, inhoud, intentie, karakter, sfeer, spirit, stemming, strekking, teneur, toon
geest (zn) :
djinn, geestverschijning, klopgeest, schim, spook
geest (zn) :
binnenste, bezieling, levenskracht, wezen, ziel
geest (zn) :
gedachtegang, mening, opvatting
geest (zn) :
gedachtewereld, verbeelding
geest (zn) :
denker, filosoof, geleerde

als synoniem van een ander trefwoord:

mening (zn) :
convictie, denkbeeld, denkwijs, denkwijze, dunk, gedacht, gedachte, geest, gevoelen, gezindheid, idee, inzicht, inzien, kijk, oordeel, opinie, opvatting, overtuiging, standpunt, stellingname, visie, zienswijze, zin
opvatting (zn) :
begrip, beoordeling, beschouwing, convictie, denkbeeld, denkwijze, dunk, gedachte, geest, gevoelen, inzicht, kijk, mening, oordeel, opinie, optie, overtuiging, standpunt, stellingname, visie, zienswijze
verstand (zn) :
begaafdheid, begrip, benul, bevatting, bevattingsvermogen, brein, denkvermogen, geest, geestvermogen, hersens, intellect, intelligentie, inzicht, kruim, notie, ratio, rede, wijsheid, zin
wezen (zn) :
aard, binnenste, complexie, essentialia, essentie, geaardheid, geest, grond, hart, hoofdzaak, inborst, innerlijk, karakter, kern, kernpunt, kwintessens, natuur, substantie, temperament
stemming (zn) :
bui, dispositie, geest, geestesgesteldheid, gemoedsgesteldheid, gemoedsstemming, gemoedstoestand, gestemdheid, gevoel, gevoelen, gezindheid, humeur, luim, tendentie
karakter (zn) :
aard, cachet, complexie, denkwijze, geaardheid, geest, gemoed, gestel, inborst, natuur, persoonlijkheid, signatuur, temperament, wezen
spook (zn) :
eunjer, fantoom, geest, Poltergeist, schim, spooksel, verschijning, zombie
rede (zn) :
denkvermogen, geest, geestvermogen, intellect, logos, ratio, verstand
sfeer (zn) :
ambiance, atmosfeer, geest, omvang, stemming, uitstraling
intelligentie (zn) :
geest, schranderheid, slimheid, vernuft, verstand
schim (zn) :
geest, geestverschijning, spook, verschijning
ziel (zn) :
animus, geest, gemoed, innerlijk, psyche
levenskracht (zn) :
energie, geest, prana, vitaliteit
psyche (zn) :
binnenste, geest, innerlijk
teneur (zn) :
geest, inhoud, strekking
poltergeist (zn) :
geest, klopgeest, spook
schaduw (zn) :
geest, schijn, schim
psyche (zn) :
geest, ziel

woordverbanden van ‘geest’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Verstand, oordeel, rede duiden verschillende zijden van het menschelijk denkvermogen aan, dat in zijn geheel omschreven kan worden als het vermogen om waar te nemen, te vergelijken, te besluiten, gevolgtrekkingen te maken, en vervolgens door middel van redeneering van het bekende tot het onbekende te geraken. Verstand duidt enkel het denkvermogen aan; onder rede verstaat men de geestelijke vermogens, waardoor de mensch zich van het dier onderscheidt. Gezond verstand zegt men van eene zekere mate van aangeboren doorzicht. Wie oordeel heeft geeft bewijs, dat hij zijne verstandelijke vermogens goed weet te gebruiken. Geest heeft hij, die in het bezit is van een buitengewoon helder, werkzaam denkvermogen, dat vruchtbaar is in ideeën. Door vernuft verstaat men geestigheid, scherpzinnigheid, vindingrijkheid.

geest, ziel

Beide woorden zijn eigenlijk slechts synoniem voor zoo ver zij het levensbeginsel aanduiden, dat den mensch doet handelen en dat door den dood van het lichaam gescheiden wordt. Geest noemt men datgene wat in den mensch denkt, gevoelt en wil, als eene onstoffelijke zelfstandigheid beschouwd, in tegenstelling van het lichaam, het stoffelijk omhulsel er van. Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest. In engeren zin duidt geest het denk- of voorstellingsvermogen aan, hetzij in eigenlijke opvatting als het orgaan van het denken, hetzij, bij uitbreiding, als den zetel, of wel als de som of het geheel der gedachten beschouwd. De slaap boeide mijn oogleden, maar mijn geest bleef wakker. Nog geheel onder den indruk van de sombere gedachten, die mijn geest vervulden. Hoewel ik met het vleesch van u ben, nochtans ben ik met den geest bij u. Figuurlijk is geest de kracht, die in iemand werkt en hem aandrijft. De geest der wraak maakte zich van hem meester. Het smart mij, dat gij den geest der onderscheiding niet hebt. Ziel is eigenlijk de levensoorzaak bij levende wezens, doch verder ook de werkende kracht in iets. Zij wordt vooral beschouwd als de zetel der levenskracht en dientengevolge van gevoel, wil en kracht. Mijne ziel is bedroefd tot den dood toe. De liefde is de ziel van alle Christelijke deugden; en bij uitbreiding: hij is de ziel der vergadering (de hoofdpersoon, de leider.)

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 195:

geest, gemoed, hart, ziel

in Nederduitsche synonymen (1836), band 1, blz. 297:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

geest
bast, body, flikker, lichaam, lijf, materie, mieter

woorden met een verwante vorm:

bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0032 c