wezen

als woordenboektrefwoord:

wezen:
(was, waren, geweest), zijn.
wezen:
o. (-s), schepsel, persoon.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

wezen (zn) :
aard, binnenste, complexie, essentialia, essentie, geaardheid, geest, grond, hart, hoofdzaak, inborst, innerlijk, karakter, kern, kernpunt, kwintessens, natuur, substantie, temperament
wezen (zn) :
creatuur, organisme, persoon, schepsel, être
wezen (zn) :
aanwezigheid, bestaan, zijn
wezen (ww) :
bestaan, existeren, zijn

als synoniem van een ander trefwoord:

zwaartepunt (zn) :
accent, bodem, essentialia, essentie, focus, grond, grondvlak, hart, hoofdpunt, hoofdzaak, hypostase, kern, kernpunt, kwintessens, speerpunt, substantie, wezen
essentie (zn) :
bodem, grond, hart, hoofdpunt, hoofdzaak, kern, kernpunt, kwintessens, spil, substantie, wezen, wezenlijke, wezenlijkheid, zwaartepunt
karakter (zn) :
aard, cachet, complexie, denkwijze, geaardheid, geest, gemoed, gestel, inborst, natuur, persoonlijkheid, signatuur, temperament, wezen
kern (zn) :
binnenste, essentie, grond, hamvraag, hart, hoofdzaak, kwintessens, middelpunt, midden, pit, pointe, substantie, wezen, zwaartepunt
natuur (zn) :
aanleg, aard, complexie, geaardheid, gestel, inborst, karakter, neiging, persoonlijkheid, profiel, temperament, type, wezen, zijn
hart (zn) :
bodem, essentie, grond, hoofdpunt, hoofdzaak, kernpunt, kwintessens, spil, substantie, wezen, zwaartepunt
grond (zn) :
essentialia, essentie, fond, hart, hoofdzaak, kern, kernpunt, kwintessens, wezen, zwaartepunt
persoon (zn) :
eenling, enkeling, individu, mens, particulier, persoonlijkheid, sterveling, wezen, ziel
aard (zn) :
geaardheid, gesteldheid, inborst, karakter, natuur, neiging, temperament, wezen
aard (zn) :
hoedanigheid, klasse, signatuur, slag, soort, variëteit, wezen
aanwezigheid (zn) :
bijzijn, presentie, tegenwoordigheid, voorkomen, wezen, zijn
innerlijk (zn) :
binnenste, gemoed, hart, psyche, wezen, zelf, ziel
geest (zn) :
binnenste, bezieling, levenskracht, wezen, ziel
branche (zn) :
afdeling, bedrijfstak, tak, vak, sector, wezen
profiel (zn) :
aard, karakter, natuur, structuur, vorm, wezen
sector (zn) :
-wezen, bedrijfstak, branche, tak, wezen
être (zn) :
creatuur, kreng, mens, schepsel, wezen
zijn (zn) :
aard, natuur, persoonlijkheid, wezen
schepsel (zn) :
creatuur, dier, mens, wezen
substantie (zn) :
pit, wezen
principe (zn) :
wezen
zijn (ww) :
bestaan, existeren, wezen
bestaan (ww) :
voorkomen, wezen, zijn

woordverbanden van ‘wezen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Alle beteekenen het voorste gedeelte van 's menschen hoofd, dat gedeelte, dat men aanziet, wanneer men met iemand spreekt. Aangezicht, aanzicht, gezicht (dit laatste gemeenzamer, soms zelfs plat) zien meer op den bloot nitwendigen vorm. Het kind gelijkt zijn vader, alsof het uit zijn aangezicht gesneden was. Gelaat en wezen zien op de trekken van het aangezicht als uitdrukking van het karakter; een edel gelaat; op zijn wezen lag vriendelijkheid uitgedrukt. Aanschijn en aanzicht verschillen alleen in zoover van aangezicht, dat de uitdrukking dichterlijk is: Zijn aenschijn straelt vol majesteit. Gewis, 'k heb allen lief in 't hart. Hun aanzigt zij dan blank of zwart. (Tollens). Aanzicht is in het Vlaamsch nog heden de gewone uitdrukking voor aangezicht. Aangezicht staat ook wel voor tegenwoordigheid: Iemand in zijn aangezicht prijzen; zoo ook aanschijn: Komt voor zijn aanschijn met vroolijk gezang. Uiterlijk, de uiterlijke gedaante, het voorkomen, wordt soms geheel beperkt tot de uitdrukking van het gelaat: Die man heeft geen gunstig uiterlijk.

Als synoniemen geven deze woorden de gezamenlijke eigenschappen weer, die een bezield of onbezield voorwerp kenmerken en het van andere onderscheiden. Wezen is het meest algemeene woord, en wordt gebruikt voor het geheel dor eigenschappen, die onafscheidelijk tot het bestaan van een levend wezen, een onbezield voorwerp of iets onstoffelijks behooren. Het staat tegenover schijn. Het wezen eener zaak is gelegen in de eigenschappen die haar kenmerken. Het lied van schijn en wezen. Natuur wordt meestal van levende wezens gezegd, daar het de bijgedachte opwekt, dat de eigenschappen van de natuur, dus bij de geboorte zijn verkregen. De ezel is van nature traag. Aard heeft evenals wezen eene ruimere beteekenis en wijst de stoffelijke of geestelijke eigenschappen, of wel beide tegelijk aan. De wolf ruit wel van baard, maar niet van aard. Op dezen grond is de aardappel geheel van aard veranderd. Van personen gezegd ziet aard altijd, evenals geaardheid, inborst en karakter op geestelijke eigenschappen. Geaardheid heeft dezelfde beteekenis als aard, wanneer dit van personen wordt gezegd; het staat meestal in het meerv. en dient dan inzonderheid om aard, waarvan geen meerv. bestaat, te vervangen. Hij is driftig van aard. Eene maatschappij, waar allerlei geaardheden, allerlei belangen elkander kruisen en verdringen (v. d. Palm). Inborst ziet vooral op de eigenschappen van het gemoed, terwijl men bij karakter vooral let op het verband tusschen verstand, wil en gemoed. Zacht van inborst. Onder karakter in engeren zin verstaat men ook soms die hoedanigheden, die men zich allengs door inspanning, oefening, enz. eigen gemaakt heeft. Geen karakter hebben. Een man van karakter.

Ding is de algemeene benaming van al wat bestaat, geschiedt, gedaan of gezegd wordt; bij voorkeur zegt men het van iets, dat levenloos is. Voorwerp noemt men iets wat voor ons oog duidelijk begrensd is, wat eene plaats in de ruimte inneemt, hetzij dit, leven heeft of niet. Zaak noemt men de (wezenlijk of denkbeeldig) bestaande dingen, voor zoover zij met ons in betrekking staan; verder ook handelingen en toestanden. Tusschen zaak en ding bestaat in de taal van het dagelijksch leven weinig onderscheid. Ding is hierin meer in gebruik dan zaak. De uitbreiding der Russische macht in het Oosten is eene zaak, die meer dan één Europeesch kabinet de levendigste bezorgdheid inboezemt. Boomen, planten, schapen, runderen zijn dingen, wanneer zij geheel op zich zelf beschouwd worden. Heeft men echter hunne beteekenis voor den mensch op het oog, dan laten zij zich met den naam van zaken bestempelen. Eene der nuttigste zaken, die. Amerika heeft opgeleverd, is de quinine. De merinos zijn voor Spanje eene zaak van groot gewicht. De namen schepsel en wezen hebben uitsluitend betrekking op menschen en dieren. Schepsel is eigenlijk alles wat geschapen is. Wezen ziet meer op de eigenaardige wijze van zijn, van bestaan, waardoor dingen van eene bepaalde soort zich van dingen van andere soorten onderscheiden. De wezens onderscheidt men in redelijke en redelooze, menschelijke en dierlijke, hoogere en lagere, enz. De grootheid en de macht des Scheppers is zichtbaar in al zijne schepselen. Het Opperwezen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 19:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 67:

ding, zaak, wezen

in Nederduitsche synonymen (1836), band 1, blz. 413:

in Nederduitsche synonymen (1836), band 1, blz. 418:

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
bijwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0032 c