leven

als woordenboektrefwoord:

leven:
(geleefd), niet dood zijn ; voorkomen.
leven:
o. (-s), levende toestand ; levensdagen ; levensschets ; levendigheid.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

leven (zn) :
doen en laten, leefstijl, leefwijze, levensloop, levenswandel, levensstijl, levenswijze, mensenleven
leven (zn) :
drukte, gekrioel, geraas, geschal, gewemel, herrie, kabaal, kakofonie, lawaai, reuring, rumoer, stampei
leven (zn) :
aanzijn, bestaan, hachje, verblijven, vita, wonen, zijn
leven (zn) :
bedrijvigheid, bezieling, poeder, poer, werkzaamheid
leven (zn) :
levensbeschrijving
leven (zn) :
prostitutie
leven (ww) :
bestaan, existeren, in leven zijn, zijn
leven (ww) :
overblijven, voortbestaan, voortleven
leven (ww) :
handelen, omgaan
leven (ww) :
krioelen

als synoniem van een ander trefwoord:

drukte (zn) :
animatie, bedrijvigheid, gedoe, gedruis, gekrioel, gewoel, heisa, leven, mensenmassa, mêlee, omhaal, poespas, poppenkast, spatsies, tamtam, trafiek, volte
bezieling (zn) :
aandrift, animo, bevlogenheid, elan, enthousiasme, geestdrift, gloed, ingeving, inspiratie, leven, schwung, toewijding, verve, vervoering, vuur
lawaai (zn) :
charivari, drukte, geraas, gesodemieter, geweld, heibel, herrie, kabaal, leven, misbaar, poerim, rumoer, spektakel, tempeest, trammelant, tumult
geweld (zn) :
bombarie, drukte, gedoe, geraas, herrieschopperij, lawaai, leven, tumult, stennis
lawaai (zn) :
gedruis, geraas, getier, heibel, herrie, kabaal, leven, rumoer, spektakel, tamtam
bestaan (zn) :
doen en laten, existentie, existeren, handel en wandel, leven, zijn
pit (zn) :
energie, fut, geestkracht, jeu, karakter, kracht, leven, ruggengraat
wereld (zn) :
gemeenschap, leven, maatschappij, samenleving
rumoer (zn) :
gedruis, geraas, geweld, herrie, lawaai, leven
zijn (zn) :
aanwezigheid, bestaan, existentie, leven
herrie (zn) :
kabaal, lawaai, leven, rumoer, tempeest
gedruis (zn) :
drukte, gewoel, lawaai, leven, rumoer
poeder (zn) :
fut, leven, levendigheid, vuur
kabaal (zn) :
herrie, lawaai, leven
existentie (zn) :
bestaan, leven, zijn
vita (zn) :
leven
teren (ww) :
leven, voortleven
bestaan (ww) :
leven, rondkomen
huizen (ww) :
leven
voortbestaan (ww) :
leven
zijn (ww) :
leven

woordverbanden van ‘leven’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Bestaan drukt uit het werkelijk wezen of zijn van iemand of iets. Aanwezen en het tegenwoordig meer gebruikt wordende, maar geheel hetzelfde beteekenende aan zijn, duiden het bestaan in de werkelijkheid van iets of iemand aan, in tegenstelling van het bloote bestaan in de gedachten. God heeft als Schepper der wereld het aanzijn gegeven, en Hij zorgt als onderhouder voor haar bestaan. Leven is het bestaan van hetgeen bewerktuigd is, doch ziet meer op de functie, die er bij verricht wordt. De kat heeft een taai leven.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 69:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

leven
dood, rust, stilte

woorden met een verwante vorm:

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0037 c