gerucht

als woordenboektrefwoord:

gerucht:
o. (-en), onzekere tijding ; lawaai.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

gerucht (zn) :
roddel, kletspraatje, roddelpraatje
gerucht (zn) :
verhaal, praatje, gepraat, mare
gerucht (zn) :
opschudding, rumoer, opzien
gerucht (zn) :
geluid

als synoniem van een ander trefwoord:

opschudding (zn) :
opwinding, ophef, rel, verwarring, gerucht, kabaal, gedoe, ruzie, sensatie, drukte, alarm, beweging, herrie, omwenteling, wanorde, commotie, geraas, rumoer, schrik, beroering, spektakel, heisa, ontwrichting, deining, keet, consternatie, oploop, tumult, ontsteltenis, bedoening, reuring, alteratie
praatje (zn) :
roddel, smoes, gerucht, verzinsel, uitvlucht, praat, geroddel, vertelsel, verhaaltje
rumoer (zn) :
ophef, gerucht, drukte, opschudding, tumult
sprake (zn) :
melding, gerucht, spraak
praatje (zn) :
gerucht, praat, geklets
opzien (zn) :
gerucht, sensatie
geluid (zn) :
gerucht, geruis
verhaal (zn) :
gerucht

woordverbanden van ‘gerucht’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 381:

in Nederduitsche synonymen (1836), band 1, blz. 319:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0034 c