gebied

als woordenboektrefwoord:

gebied:
o. (-en), macht, heerschappij ; vak van wetenschap of kunst.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

gebied (zn) :
areaal, contrei, contreien, district, domein, gewest, gouw, invloedssfeer, land, landschap, landstreek, omgeving, omvang, rayon, regio, revier, rijk, staat, streek, terrein, territorium, zone
gebied (zn) :
discipline, domein, onderdeel, sfeer, specialisme, terrein, vak, vakgebied, veld, vlak
gebied (zn) :
gezag, heerschappij, macht, prefectuur, ressort

als synoniem van een ander trefwoord:

sfeer (zn) :
arbeidsveld, discipline, domein, gezichtskring, kring, gebied, omgeving, onderdeel, specialisme, terrein, vak, vakgebied, veld, vlak
discipline (zn) :
domein, gebied, onderdeel, onderwerp, specialisme, studierichting, tak, terrein, vak, vakgebied, vakrichting, veld, vlak
terrein (zn) :
akker, bodem, domein, erf, gebied, grond, grondgebied, kavel, lap grond, onderwerp, revier, veld, vlak, zone
vak (zn) :
afdeling, branche, discipline, domein, gebied, gilde, leervak, ressort, specialisme, terrein, wetenschap
vlak (zn) :
discipline, domein, gebied, onderdeel, onderwerp, richting, sfeer, specialisme, terrein, vakgebied, veld
streek (zn) :
buurt, contreien, gebied, gewest, gouw, landstreek, omgeving, oord, plaats, regio, uitgestrektheid, zone
onderdeel (zn) :
discipline, domein, gebied, sfeer, specialisme, studierichting, terrein, vak, vakgebied, veld, vlak
contreien (zn) :
buurt, gebied, gewest, milieu, nabijheid, omgeving, omstreek, omstreken, omtrek, regia, streek
domein (zn) :
gebied, grondgebied, heerlijkheid, invloedssfeer, landgoed, rijk, terrein, territorium
erf (zn) :
binnenplaats, gebied, grond, heem, hoenderhof, hof, koer, plaats, werf
ruimte (zn) :
gebied, inplanting, ligging, positie, situatie, terrein
gewest (zn) :
contreien, gebied, gouw, landstreek, regio, streek
landschap (zn) :
gouw, gebied, gewest, landstreek, regio, streek
ressort (zn) :
arbeidsgebied, gebied, kring, vak, werkkring
veld (zn) :
dreef, gebied, reikwijdte, terrein, zone
kring (zn) :
district, gebied, gewest, rayon, sector
rijk (zn) :
domein, gebied, land, natie, staat
sector (zn) :
district, gebied, gedeelte, zone
zone (zn) :
gebied, sector, streek, strook
staat (zn) :
gebied, land, natie, rijk
tak (zn) :
gebied, onderdeel

woordverbanden van ‘gebied’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

gezag, gebied, macht, bevel

Macht is het vermogen om iets te volbrengen of te doen geschieden en zich te doen gehoorzamen. Gezag is eigenlijk de macht en het recht om te bevelen. Alle vier woorden worden ook gebruikt in den zin van heerschappij. Gebied hecht hieraan een begrip van onbeperkte macht; bl het denkbeeld, dat de oppermacht aan den bevelhebber door iemand is toevertrouwd. De vaderlijke macht; het vaderlijk gezag. Maar laat de Deugd haar luister stralen, dan huldigt alles haar gebied. De staten droegen De Ruijter het bevel over de vloot op. Vóór de eerste Fransche omwenteling was de koninklijke macht in Frankrijk nog even onbeperkt als in de dagen van Lodewijk XIV, maar van het koninklijk gezag was niet meer dan eene schaduw overgebleven. Zijn gezag ophouden.

land, gebied, staat, rijk

Land ziet op de staatkundige grenzen der oppervlakte; staat op de maatschappelijke vereeniging der inwoners; rijk noemt men alleen een staat in zooverre de inwoners door een vorst geregeerd worden; gebied in zooverre een geregeld bestuur over eene zekere uitgestrektheid gronds zijn gezag doet gelden.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 248:

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0032 c