sluiten

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

sluiten (ww) :
dichtdraaien, luiken, afsluiten, op slot doen, dichtmaken, dichtgaan, toedoen, dichtdoen, zegelen, toesluiten, dichttrekken
sluiten (ww) :
besluiten, eindigen, afsluiten, opheffen, opdoeken, beëindigen
sluiten (ww) :
opsluiten, insluiten, opbergen, wegbergen, wegsluiten
sluiten (ww) :
buitensluiten, uitsluiten, buiten houden
sluiten (ww) :
afsluiten, aangaan, onderschrijven
sluiten (ww) :
aansluiten, aaneensluiten
sluiten (ww) :
eindigen, aflopen
sluiten (ww) :
kloppen, uitkomen
sluiten (ww) :
dichtgaan

als synoniem van een ander trefwoord:

opheffen (ww) :
oplossen, ontbinden, afschaffen, vernietigen, staken, ontkrachten, verbieden, eindigen, intrekken, sluiten, opdoeken, herroepen, stopzetten, beëindigen, liquideren, afgelasten, tenietdoen, supprimeren
eindigen (ww) :
afwerken, ophouden, afronden, stoppen, besluiten, voltooien, afbreken, klaarkomen, afhandelen, afsluiten, afmaken, sluiten, beëindigen, uitscheiden, einden, termineren, een eind maken, voleindigen
beëindigen (ww) :
afronden, ophouden, afwerken, afbouwen, volbrengen, besluiten, voltooien, afbreken, bijleggen, uitmaken, eindigen, afzien van, afsluiten, afmaken, opheffen, sluiten, afkappen, stopzetten, afzoenen
afsluiten (ww) :
blokkeren, dichten, dichtdraaien, versperren, afzetten, sluiten, op slot doen, barricaderen, toedoen, dichtdoen, afdichten, afgrendelen, afdammen
gelijklopen (ww) :
kleuren, sporen, overeenkomen, rijmen, sluiten, stroken, corresponderen, accorderen, correleren, overeenstemmen, congrueren, concorderen
besluiten (ww) :
bepalen, opmaken, beschikken, beslissen, uitmaken, overeenkomen, oordelen, sluiten, concluderen, beklinken, decideren, resolveren
onderschrijven (ww) :
ondertekenen, afsluiten, sluiten, aangaan, intekenen, een handtekening zetten onder, een handtekening plaatsen onder
opbergen (ww) :
opslaan, rangschikken, wegzetten, wegstoppen, sluiten, wegleggen, wegdoen, wegsteken, wegbergen, wegsluiten, wegruimen
afschaffen (ww) :
afbouwen, opheffen, intrekken, sluiten, opdoeken, annuleren, beëindigen, afgelasten, supprimeren
corresponderen (ww) :
sporen, passen, kloppen, overeenkomen, aansluiten, rijmen, sluiten, stroken, congrueren
kloppen (ww) :
overeenkomen, uitkomen, juist zijn, sluiten, stroken, deugen, overeenstemmen
wikkelen (ww) :
winden, inpakken, sluiten, omslaan, omhullen, hullen, inwikkelen
uitkomen (ww) :
kloppen, sluiten, resulteren
dichtmaken (ww) :
versperren, sluiten
aangaan (ww) :
afsluiten, sluiten
luiken (ww) :
sluiten, dichtdoen
aansluiten (ww) :
passen, sluiten
dichtgaan (ww) :
luiken, sluiten
toedoen (ww) :
sluiten

woordverbanden van ‘sluiten’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Een overeenkomst beginnen, waaruit bepaalde verplichtingen ontstaan. Treffen en sluiten zien op eene wederzijdsche verbintenis, aangaan meer op eene verplichting of schuld, welke een der partijen op zich gaat nemen. Treffen is het vaststellen der voorwaarden, aangaan het aanvaarden der verplichtingen uit de verbintenis voortspruitende, sluiten het tot stand komen der overeenkomst, voltrekken ziet op de plechtige wijze, waarop de verbintenis gesloten wordt. Een wapenstilstand sluiten. Een vrede sluiten. Een verbond sluiten. Een vergelijk treffen. Een over eenkomst aangaan of sluiten. Eene weddenschap, eene schuld aangaan. Een huwelijk aangaan, sluiten of voltrekken.

Iets onderdrukken of den voortgang er van beletten. Blusschen, dooven en smoren zien op het doen verdwijnen van een vuur, hetzij door het brandende voorwerp met water te begieten (blusschen), hetzij door het aan den invloed van de lucht te onttrekken. Smoren wordt bij uitbreiding gezegd van het benemen der lucht in het algemeen. Onder kussens smoren. Blusschen, dooven (uitdooven) en smoren worden ook figuurlijk gebruikt. De oorlogsvlam blusschen. De liefde uitdooven. Iets in zijne geboorte smoren. In deze beteekenis komt het overeen met verstikken (door stikken doen sterven). Lesschen is bijna alleen in gebruik in: zijn dorst lesschen. Dempen (eigenl. iets dooden door damp of rook) is niet alleen iets verstikken, b.v. de kracht des vuurs, maar eene vijandelijke kracht in het algemeen beteugelen. Een oproer dempen. Een put (eigenlijk het water in den put) dempen. Stuiten ziet op het doen ophouden van beweging, iemand in zijne vaart stuiten; stillen op het doen ophouden van de begeerten en daardoor tot rust komen der beweging. Stillen is sterker dan stuiten of dempen, omdat er het bij begrip in ligt uitgedrukt, dat er eene volstrekte rust wordt teweeggebracht. Een gedempt oproer is een oproerige beweging, die door overmacht bedwongen is; is een oproer daarentegen gestild, dan zijn óf de gemoederen bevredigd, óf zachter en langer werkende maatregelen genomen, die herhaling der wanordelijkheden voorkomen. Men zal meer spreken van het dempen van een oproer en van het stillen van eene muiterij dan omgekeerd. Is het oproer, voor het tot uitbarsting kwam, met geweld gestuit, dan zegt men wel dat het oproer gesmoord is. Stelpen wordt inzonderheid gezegd van het stuiten van bloed, dat uit eene wonde vloeit. Overdrachtelijk wordt stelpen eene enkele maal gebezigd, b.v. in de uitdrukking de droefheid stelpen.

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

sluiten
ontsluiten, openen

woorden met een verwante vorm:

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0038 c