aantijgen

als trefwoord met bijbehorende synoniemen: niet gevonden.

als synoniem van een ander trefwoord:

wijten (ww) :
toeschrijven, aanrekenen, toedichten, betichten, aanwrijven, aantijgen
imputeren (ww) :
toeschrijven, wijten, aantijgen, toerekenen, ten laste leggen

woordverbanden van ‘aantijgen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Iemand iets ten laste leggen. Beschuldigen is in het algemeen op iemand de schuld van iets leggen; met aanklagen is in den regel het bijdenkbeeld verbonden, dat de beschuldiging wordt ingebracht bij de rechterlijke macht. Aantijgen is iemand iets ten laste leggen met kwade bijbedoeling. Iemand iets aanwrijven is eigenlijk eene smet op iemand werpen, doch met de bijgedachte van dit herhaaldelijk en met inspanning te doen, zoodat de beschuldiging als het ware eene klevende smet wordt. Betichten is synoniem met aantijgen, doch stelt meer op den voorgrond het valsch aanklagen, meestal van een zwaar vergrijp. Deze werkwoorden zijn van aangeven en aanbrengen (zie aanbrengen) onderscheiden, doordat deze laatste enkel het mededeelen van het feit te kennen geven, terwijl de eerste tevens een streven naar het opleggen van straf of boete uitdrukken. Tichelaar betichtte De Witt. Alle schuld die men hem aantijgt, laat hij op zich rusten. Men kan lichtelijk iemand een blaam aanwrijven, doch niet zoo gemakkelijk hem weer schoon wasschen. Iemand wegens misbruik van macht aanklagen. Mijn geweten klaagt mij aan.

Iemand met opzet iets ten laste leggen, ten einde hem in een kwaad daglicht te plaatsen. Aantijgen heeft eene bepaalde daad op het oog, die men iemand ten laste legt. Aanwrijven duidt aan, dat het ten laste gelegde eene smet op den goeden naam werpt, en onderstelt meest dat de beschuldiging onjuist is, en te kwader trouw geschiedt. Kwaadspreken en lasteren hebben meer ten doel den persoon te benadeelen door hetgeen men van hem vertelt, zonder hem nog bepaald te beschuldigen. Kwaadspreken is meer algemeen, het veronderstelt buiten diens tegenwoordigheid iets van iemand vertellen, hetzij waar, hetzij valsch, dat hem niet tot eer verstrekt. Lasteren en belasteren sluiten in, dat de kwaadspreker valsch beschuldigt en den belasterde benadeelt in zijn eer en aanzien. Wie is de booze lasteraar, die mij zulk een smet aanwrijft? (C. O.). Wie wegens de hoogheid van zijn karakter aller achting heeft verworven, kan belasterd worden, doch de laster vindt geen geloof. Spreek geen kwaad van uw buurmans kind, want hij zou het u ten kwade duiden. Wat men hem ook aanteeg, hij wees het als vuigen laster af. De substantiva hierbij behoorend zijn aantijging, achterklap en laster, zie achterklap.

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0024 c