man

als woordenboektrefwoord:

man:
m. (-nen, -s), echtgenoot; mannelijk persoon. mannetje, manneke en manneken, o. (-s).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

man (zn) :
baas, basserool, bink, broger, gast, heer, heerschap, kadee, kerel, kinkel, manspersoon, meneer, mijnheer, pief, snuiter, vent
man (zn) :
echtgenoot, gade, gemaal, manlief, mannie, wederhelft
man (zn) :
jongen, kereltje, knaap, knul, mannetje, ventje
man (zn) :
mannetje, mannetjesdier
man (zn) :
kop, mens, persoon

als synoniem van een ander trefwoord:

kerel (zn) :
bink, gast, gozer, heerschap, kadee, kastaar, klant, knaap, knakker, knul, man, pee, peer, pief, postuur, snuiter, vent, vrijer
eega (zn) :
echtgenoot, echtgenote, gade, gemaal, gemalin, levensgezel, levensgezellin, levenspartner, man, vrouw, wederhelft
jongen (zn) :
baas, basserool, gabber, gast, goof, gozer, heerschap, kerel, knul, makker, man, snuiter, vent, vriend
vent (zn) :
gabber, gast, gozer, jochie, jongen, kerel, knaap, knakker, knul, man, pee, peer, pief, snuiter, vogel
baas (zn) :
baasje, basserool, kerel, man, mannetje, vent, vriend
echtgenoot (zn) :
eega, gade, gemaal, levensgezel, levenspartner, man
klant (zn) :
heerschap, kerel, knaap, man, pief, vent, vogel
bink (zn) :
gozer, kerel, macho, man, stuk, vent
gemaal (zn) :
echtgenoot, eega, gade, man
joker (zn) :
man, persoon
mijnheer (zn) :
heer, man
heer (zn) :
man

woordverbanden van ‘man’ grafisch weergegeven

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 397:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

man
echtgenote, mevrouw, vrouw

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0025 c