Vertaling van 'affix' uit het Engels naar het Nederlands

affix (zn):
A linguistic element added to a word to produce an inflected or derived form
aanhangsel, affix

affix (ww):
Add to the very end
vastmaken, aanhechten, bijvoegen

Via: Ensyns.nl

affix (zn):
affix(en) —.
(en) —.
(en) —.
(fr) morphème.
(zh) 必須附著於其他詞根或詞幹的語素.
, aanhangsel(en) —.
(ja) 語の後ろに付加されて派生語を作る形態素.
, achtervoegsel(de) Linguistik: an einen Wortstamm angehängte Endung, die der Wortbildung oder Flexion dient.
(ja) 語の後ろに付加されて派生語を作る形態素.
, suffix(de) Linguistik: an einen Wortstamm angehängte Endung, die der Wortbildung oder Flexion dient.
(ja) 語の後ろに付加されて派生語を作る形態素.
, schakel(sv) 1.4 lingvistik.

affix (ww):
vastmaken(en) —.
(de) transitiv: an etwas fest anbringen.
, aan(en) —., aanhangen(en) —., bevestigen(de) transitiv: an etwas fest anbringen.

Via: Dbnary en WikiWoordenboeken