spreken

als woordenboektrefwoord:

spreken:
(sprak, gesproken).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

spreken (ww) :
vertellen, uitdrukken, verkondigen, opmerken, verklaren, zeggen, verdedigen, uitspreken, uiten, uitbrengen, vermelden, opperen, reppen
spreken (ww) :
speechen, een toespraak houden, een redevoering houden, een speech houden, een praatje houden
spreken (ww) :
praten, converseren, discussiëren, zich uiten, zich uitdrukken, zich onderhouden
spreken (ww) :
kletsen, babbelen, kwebbelen, kouten
spreken (ww) :
uithalen, blaffen

als synoniem van een ander trefwoord:

uiten (ww) :
uitdrukken, verkondigen, bewijzen, uitstoten, zeggen, verwoorden, uitspreken, spreken, onder woorden brengen, manifesteren, ventileren, openbaren, tot uitdrukking brengen, vertolken, aangeven, betuigen, uitbrengen, uitslaan, opperen, bekendmaken, uitstorten, spuien, slaken, betonen, reveleren, aan de dag leggen, ruchtbaar maken
uitdrukken (ww) :
luchten, verkondigen, betekenen, zeggen, verwoorden, overbrengen, uitspreken, tonen, spreken, weergeven, onder woorden brengen, ventileren, tot uitdrukking brengen, vertolken, aanduiden, uiten, spuien, inkleden, vervatten
praten (ww) :
kletsen, klappen, lullen, converseren, spreken, kleppen, babbelen, kwebbelen, snappen, ouwehoeren, snateren, keuvelen, klessebessen, reppen, parlevinken, poekelen, causeren, palaveren, kouten, tateren
zeggen (ww) :
opzeggen, vertellen, beweren, aankondigen, uitdrukken, inbrengen, verkondigen, opmerken, verklaren, verwoorden, uitspreken, spreken, uiten, uitbrengen, vermelden, meedelen
beraadslagen (ww) :
vergaderen, overleggen, raadplegen, spreken, confereren, delibereren, zich beraden
vertellen (ww) :
inlichten, loslaten, melden, uiteenzetten, beschrijven, spreken, informeren
reppen (ww) :
spreken, aanroeren, gewag maken
pleiten (ww) :
verdedigen, spreken
uithalen (ww) :
uitspreken, spreken
onderhouden (ww) :
spreken

woordverbanden van ‘spreken’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

zeggen, spreken

Zich in woorden uiten.

Spreken duidt in het algemeen het vermogen daartoe aan, zonder op de beteekenis of den inhoud der woorden te letten. De mensch kan spreken Ook beteekent het: zich met iemand door middel der spraak onderhouden: „Is Mijnheer te spreken?"

Zeggen heeft de bijgedachte, dat men iets wenscht mede te deelen door middel van de spraak; het let dus vooral op den inhoud. Hij zeide, dat hij spoedig terug kwam. Vandaar komt zeggen altijd overgankelijk voor, terwijl spreken ook onovergankelijk gebruikt wordt, bijv.: Hij sprak zeer lang in die vergadering (d.w.z. hij voerde lang het woord). Men kan veel spreken en toch weinig zeggen.

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 251:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 374:

zeggen, spreken

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

spreken
zwijgen

woorden met een verwante vorm:

zie ook:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0034 c