bof

als woordenboektrefwoord:

bof:
m. (-fen), slag, stoot; meevallertje.
bof:
m. opgezet gezicht door ontsteking van de oorspeekselklier.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

bof (zn) :
boffer, buitenkans, geluk, mazzel, meevaller, toevalstreffer

als synoniem van een ander trefwoord:

geluk (zn) :
bof, buitenkans, chance, dikoor, fortuin, gelukzaligheid, hazard, heil, mazzel, meeval, meevaller, slagboeg, treffer, veine, voorspoed, weelde, welvaart, welzijn, zaligheid, zwijn
kans (zn) :
bof, buitenkans, gelegenheid, hazard, toeval, tref
zwijntje (zn) :
bof, bofje, gelukje, mazzeltje, meevaller
treffer (zn) :
bof, geluk, meevaller, tref
zwijn (zn) :
bof, gelukje

woordverbanden van ‘bof’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0151 nc