eigenaar

als woordenboektrefwoord:

eigenaar:
m. (...naren, -s), bezitter.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

eigenaar (zn) :
baas, bezitter, heer, houder, meester

als synoniem van een ander trefwoord:

heer (zn) :
aga, caballero, cavalier, dominus, efendi, eigenaar, gebieder, gezagsdrager, heerser, herenboer, koning, maître, meester, radja, seigneur, sinjeur, sire, soeverein, toean, vorst
baas (zn) :
aanvoerder, bezitter, bollebof, boss, chef, directeur, eigenaar, gezagvoerder, gids, heerser, hoofd, leider, meerdere, meester, patron, patroon, superieur, verantwoordelijke
meester (zn) :
baas, bestuurder, eigenaar, gebieder, heer, heerser, machthebber, maestro, maître, meerdere, patron, toean
chef (zn) :
baas, eigenaar, hoofd, hoofdman, leider, overste, patroon, superieur, verantwoordelijke
bezitter (zn) :
aandeelhouder, drager, eigenaar, houder
houder (zn) :
beheerder, bezitter, drager, eigenaar
heer (zn) :
bezitter, eigenaar

woordverbanden van ‘eigenaar’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

meester:
eigenaar

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

eigenaar, bezitter

Eigenaar is degene, die den eigendom, d. i. het eigendomsrecht heeft. Bezitter is hij die het bezit eener zaak heeft. Een dief bezit goederen, die hij anderen ontstolen heeft, maar hij is geen eigenaar. Zie bezit.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 147:

eigenaar, bezitter

zie ook:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0069 c