mals

als woordenboektrefwoord:

mals:
bn. (-er, -t), zacht, week, sappig; aangenaam.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

mals (bn) :
zacht, sappig
mals (bn) :
verkwikkend
mals (bn) :
zachtzinnig

als synoniem van een ander trefwoord:

zacht (bn) :
week, mals, slap, smeuïg, pappig, mul, moesachtig, wekelijk, smijdig
rijp (bn) :
zacht, mals, murw
sappig (bn) :
mals

woordverbanden van ‘mals’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

mals, meuk, murw

Wat gemakkelijk met de tanden van een te scheiden is. Malsch noemt men hetgeen bovendien eenigszins sappig is; malsch vleesch; malsche boter. Meuk noemt men hetgeen door bereiding of door 'rijpheid eene zekere mate van weekheid heeft; in de meuk staan, meuke visch. Murw wat door slaan of beuken enz. zacht gemaakt is; iets murw slaan.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 451:

murw, mals

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

mals
taai

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0018 c