smokkelen

als woordenboektrefwoord:

smokkelen:
(gesmokkeld), sluikhandel drijven.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

smokkelen (ww) :
verbergen, wegmoffelen
smokkelen (ww) :
bedriegen, frauderen
smokkelen (ww) :
spieken

als synoniem van een ander trefwoord:

bedriegen (ww) :
misleiden, belazeren, smokkelen, besodemieteren, bedonderen, beetnemen, beduvelen, pluimen, bedotten, neppen, beethebben, oetsen, bezwendelen, besjoemelen, smousen
besodemieteren (ww) :
bedriegen, belazeren, vals doen, smokkelen, bedonderen, ontrouw zijn, pluimen, neppen, bezwendelen, besjoemelen, smousen
knoeien (ww) :
rommelen, vervalsen, prutsen, smokkelen, bedrog plegen, frauderen, modderen, sjoemelen, broddelen
frauderen (ww) :
oplichten, fraude plegen, bedriegen, smokkelen, bedrog plegen, zwendelen
foezelen (ww) :
rommelen, rotzooien, smokkelen, knoeien

woordverbanden van ‘smokkelen’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

sluiken, smokkelen

Het begrip smokkelen is ruimer dan het begrip sluiken. Het laatste ziet uitsluitend op het drijven van sluikhandel, het ontduiken van de rechten van in-, uit- en doorvoer; smokkelen op het bedriegen van ambtenaren der belastingen en ook op het bedriegen van anderen door iets achter te houden of te verzwijgen. Ik wil nog wel een spel met u spelen, maar onder conditie, dat gij niet weer smokkelt.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 165:

sluiken, smokkelen

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0017 c