Vertaling van 'rush' uit het Engels naar het Nederlands

rush (zn):
The act of moving hurriedly and in a careless manner
gehaast, gejakker, haast, spoed

rush (zn):
Grasslike plants growing in wet places and having cylindrical often hollow stems
bies

rush (ww):
Act or move at high speed
verhaasten, bespoedigen, haasten, jachten, jagen, opschieten, vlotten, voortjagen, voortmaken

rush (ww):
Move hurridly
zich haasten, afjakkeren, afraffelen, afraggen, aframmelen, afroffelen

rush (ww):
Cause to move fast or to rush or race
zich haasten, overhaasten, haasten

Via: Ensyns.nl

rush (ww):
afraffelen(en) —., zich haasten(pl) —.
(pl) —.
, drukken(it) premere una persona., haasten(de) Hilfsverb sein: sich hastig zu einem Ziel begeben., stormen(no) storme frem., verhaasten(de) transitiv: etwas unvorbereitet in Angriff nehmen; übereilt handeln.

rush (zn):
rus(en) —.
(sv) (botanik) ört.
, haast(de) Verhalten oder Situation, etwas dringend erledigen zu müssen.

cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken