afschrik

als woordenboektrefwoord:

afschrik:
m. angst; afschuw.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen: niet gevonden.

als synoniem van een ander trefwoord:

angst (zn) :
angstgevoel, afschrik, bangigheid, bangheid, beklemdheid, beklemming, bekommering, bekommernis, benauwdheid, benauwenis, bezorgdheid, bibberatie, nerveusheid, nervositeit, ongerustheid, ontzag, paniek, radeloosheid, schrik, spanning, verontrusting, vrees, zenuwachtigheid
afkeer (zn) :
afschrik, afschuw, afstoting, antipathie, aversie, degout, griezel, haat, hekel, tegenzin, walg, walging, weerzin
gruwel (zn) :
afgrijzen, afschrik, afschuw, horreur, verschrikking
afgrijzen (zn) :
afkeer, afschrik, afschuw, gruwel, walging

woordverbanden van ‘afschrik’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

De onaangename gewaarwording, teweeggebracht door iets dat ons mishaagt. Tegenzin geeft die gewaarwording het zwakst te kennen. Weerzin is sterker en kan ook op personen toegepast worden, tegenzin niet. Afkeer geeft eene hooge mate van weerzin te kennen. Eene bijzondere soort van afkeer vormen walging en walg, gebezigd om eene hoogst onaangename aandoening der smaak- en reukzenuwen aan te duiden. Walg wordt meestal figuurlijk gebruikt, dus niet alleen van spijzen, maar ook van andere zaken en van personen, van welke men een onoverwinnelijken afkeer heeft. Een sterken afkeer gepaard met schrik, omdat het voorwerp, waardoor hij opgewekt wordt, iets afzichtelijks heeft, noemt men afschrik. Overdrachtelijk worden walg en afschrik ook gebezigd van datgene, wat om zijn aard en zijne hoedanigheden afkeuring verdient; ditzelfde is het geval met afschuw en afgrijzen, die den afkeer nog sterker uitdrukken. Tegenzin, weerzin, afkeer en walging sluiten niet altijd een afkeer van iets om aard of hoedanigheden in. Men kan tegenzin hebben in een zeker werk, weerzin gevoelen voor iemand, afkeer hebben van eene handeling of een persoon, walging kan opgewekt worden door spijzen, ofschoon die werkzaamheid, die handeling, die personen, die spijzen op zichzelf beschouwd niets in zich hebben, waardoor eene onaangename gewaarwording behoeft opgewekt te worden. Datgene, waarvan men een afschuw, een afgrijzen heeft, is altijd om zich zelf te veroordeelen. Met afschrik en walg is dit alleen het geval, wanneer zij figuurlijk en in zedelijke toepassing worden gebruikt.

afschrik, schrik

Schrik is een plotseling opkomend gevoel van angst en vrees voor mogelijk of dreigend kwaad. Afschrik is een plotseling ontstaan, of langzaam opkomend gevoel van afkeer, waardoor wij — met afgrijzen vervuld — ons afwenden van 't geen onzen afkeer heeft opgewekt. Hij heeft een schrik voor de politie. Heeft hij dan geen afschrik van stelen en bedriegen?

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

De onaangename gewaarwording, teweeggebracht door iets dat ons mishaagt.

Tegenzin gebruiken we, als iets ons niet aanstaat, of wanneer het betrekking heeft op een handeling, die wij tegen onzen zin verrichten. Van personen wordt het woord zelden gebezigd. — Maakt iemand een ongunstigen indruk op ons, al is 't ook zonder dat we daarvoor een bepaalde reden weten op te geven, zoodat we hem liefst vermijden, dan hebben wij een weerzin tegen hem.

Is dat gevoel sterker, zoodat het ons noopt ons van iemand of iets af te keeren en wij er dus niet mee te doen willen hebben, dan spreekt men van afkeer; weerzin en afkeer nopen alleen tot ontwijken en zetten niet aan tot daden. Passen wij beide begrippen toe op spijzen en dranken, dan komt walging met afkeer overeen en duidt het gevoel, aan, dat ons onpasselijk zou maken; in figuurlijken zin gebruikt men daarvoor walg. — Wordt de afkeer bij ons opgewekt door een persoon, die een hoogst ongunstig voorkomen heeft, — door een voorwerp, dat ons door zijn leelijke gedaante vrees inboezemt, — of door een handeling waartegen ons gevoel in opstand komt, dan spreken wij van afschrik. — Het onweerstaanbaar gevoel, dat ons overmant, wanneer wij bij het hooren of zien van iets door angst en huivering worden aangegrepen en waarvan we reeds gruwen, als wij er aan denken, noemen wij afschuw. Is het gevoel van huivering of ontzetting waarmee de afschuw gepaard gaat, zeer sterk, dan spreekt men van afgrijzen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 111:

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0029 c