duikelen

als woordenboektrefwoord:

duikelen:
(geduikeld), over het hoofd tuimelen; afgewezen worden bij een examen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

duikelen (ww) :
rollen, tuimelen, buitelen
duikelen (ww) :
dalen, zakken, kelderen
duikelen (ww) :
vallen, duvelen

als synoniem van een ander trefwoord:

vallen (ww) :
omvallen, struikelen, rollen, glippen, smakken, tuimelen, instorten, storten, flikkeren, donderen, uitglijden, onderuit gaan, ploffen, duikelen, kletteren, kieperen, kwakken, buitelen, plonzen, sodemieteren, kukelen, lazeren, mieteren, duvelen
tuimelen (ww) :
struikelen, rollen, vallen, omrollen, duikelen, kieperen, buitelen, sodemieteren, kukelen, kikkeren
buitelen (ww) :
vallen, tuimelen, dartelen, koprollen, duikelen, rollebollen
rollen (ww) :
draaien, wentelen, duikelen, buitelen, rondwentelen

woordverbanden van ‘duikelen’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

buitelen, duikelen

Buitelen wordt thans vooral gezegd van spelende jongens die voor- of achterover hals over kop omdraaien, zoodat zij weer op hun voeten terecht komen. Kopje buitelen. Bij uitbreiding met eene bepaling van richting beteekent het, al buitelende vallen: De twee matrozen buitelden al vechtend in de gracht. Duikelen zegt men vooral van kunstenmakers, die met het hoofd voor- of achterover eene omwenteling met het lichaam maken. Buitelen en duikelen worden echter door elkaar gebruikt; in de eene streek is duikelen, in de andere buitelen meer gewoon.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 421:

buitelen, duikelen, tuimelen

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0034 c