draaien

als woordenboektrefwoord:

draaien:
(gedraaid), om een middelpunt of om een as bewegen; keren.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

draaien (ww) :
kenteren, keren, krimpen, manoeuvreren, omkeren, ruimen, wenden, wentelen, zwenken, omdraaien, omwenden, ronddraaien
draaien (ww) :
dwarrelen, kronkelen, krullen, slingeren, vijzen, wielen, wikkelen, winden, zwieren
draaien (ww) :
aarzelen, dralen, dreutelen, talmen, teuten, treuzelen
draaien (ww) :
cirkelen, rollen, roteren, scharnieren, tollen
draaien (ww) :
functioneren, in bedrijf zijn, lopen, werken
draaien (ww) :
afdraaien, afspelen, opzetten, spelen
draaien (ww) :
malen, omroeren
draaien (ww) :
jokken

als synoniem van een ander trefwoord:

weifelen (ww) :
aarzelen, draaien, dralen, dubben, flotteren, haperen, in dubio zijn, rondtasten, schromen, treuzelen, twijfelen, walen, wankelen
omzetten (ww) :
draaien, keren, omdraaien, omkeren, omschakelen, omwisselen, permuteren, verplaatsen, verwisselen
talmen (ww) :
aarzelen, draaien, dralen, dreutelen, marren, teuten, treuzelen, uitstellen
omkeren (ww) :
draaien, inverteren, omdraaien, omslaan, omwenden, omzetten, veranderen
werken (ww) :
aan staan, doen, draaien, functioneren, gaan, lopen, marcheren, opereren
treuzelen (ww) :
draaien, dralen, dreutelen, hangen, sammelen, talmen, teuten, traineren
rondgaan (ww) :
circuleren, cirkelen, draaien, dwalen, omgaan, omlopen, rondwandelen
lopen (ww) :
draaien, functioneren, gaan, in bedrijf zijn, marcheren, werken
dralen (ww) :
aarzelen, draaien, dreutelen, talmen, teuten, treuzelen
rollen (ww) :
buitelen, draaien, duikelen, rondwentelen, wentelen
functioneren (ww) :
draaien, in bedrijf zijn, lopen, opereren, werken
keren (ww) :
draaien, omdraaien, omkeren, wenden, zwenken
winden (ww) :
draaien, omwikkelen, rollen, wikkelen
omkeren (ww) :
draaien, kantelen, keren, omdraaien
zwenken (ww) :
afslaan, draaien, keren, wenden
afspelen (ww) :
afdraaien, draaien, spelen
teuten (ww) :
draaien, treuzelen, tutten
toeren (ww) :
draaien, rondvliegen
spelen (ww) :
afdraaien, draaien
afslaan (ww) :
afbuigen, draaien
pielen (ww) :
draaien, klooien
tuimelen (ww) :
draaien, zwenken
aanstaan (ww) :
draaien, werken
afdraaien (ww) :
draaien, spelen
liegen (ww) :
draaien, jokken
spinnen (ww) :
draaien, tollen
malen (ww) :
draaien
omlopen (ww) :
draaien
schipperen (ww) :
draaien

woordverbanden van ‘draaien’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Keeren en wenden duiden eene beweging aan, waardoor iets in een anderen stand wordt gebracht. Keeren drukt meer uit, dat iets of iemand een tegenovergestelden stand aanneemt, of in een tegenovergestelden stand gebracht wordt. In zooverre kan men dan ook zeggen: hoe ik de zaak ook wend of keer. Wend het roer naar stuurboord! Zich naar het vuur keeren. Wentelen geeft eene herhaalde wending, en daarenboven eene door dat herhaalde wenden veroorzaakte beweging te kennen, zoodat het dus ongeveer in dezelfde beteekenis als draaien gebezigd wordt, Zie eens, hoe dat paard zich wentelt! De wielen van het rijtuig wentelen zoo snel om hunne assen, dat de spaken geheel onzichtbaar worden. Draaien heeft het bijdenkbeeld, dat de verandering van stand van een lichaam het gevolg is van zijne beweging om een vast punt. De aarde draait om hare as en wentelt zich om de zon. Snel om eene as of om een punt doen draaien noemt men in sommige gevallen drillen; men spreekt b.v. van een gat drillen met eene boor, het drillen van een machinerad, en in overdachtelijken zin van het drillen van recruten.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

draaien, keren, wenden, wentelen

Een beweging maken, die van de rechte lijn afwijkt. Bij een cirkelvormige beweging — om een vast punt dus — spreekt men van draaien: het wiel draait.

Om aan te duiden, dat het voorwerp door de beweging een tegengestelden stand krijgt, gebruikt men keeren: het schip keert (waar dus de voorsteven was, komt nu het roer).

Is de verandering van stand niet zoo groot, dan spreekt men van wenden (oorspronkelijk: zijwaarts doen gaan ; vergelijk wand — zijde): het schip wendt het roer.

Een herhaald wenden wordt letterlijk door wentelen aangeduid (frequentief); het komt dus veel met draaien overeen, maar heeft de bijgedachte, dat het voorwerp niet alleen voortdurend van stand maar ook van plaats verandert. Het zwijn wentelt zich in het slijk (d.i. letterlijk: wendt zich voortdurend in het slijk en komt tevens op een andere plaats). De aarde draait of wentelt om haar as en wentelt om de zon.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 108:

woorden met een verwante vorm:

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0029 c