verbreken

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

verbreken (ww) :
afbreken, beëindigen, breken, losbreken, onderbreken
verbreken (ww) :
forceren, ontbinden, overtreden, schenden, verstoren

als synoniem van een ander trefwoord:

vernietigen (ww) :
afschaffen, annuleren, casseren, nietig verklaren, ongedaan maken, opheffen, opzeggen, tenietdoen, verbreken, terugdraaien, terugschroeven
scheuren (ww) :
breken, inkerven, inscheuren, kloven, splijten, stuktrekken, tornen, uiteentrekken, verbreken, verscheuren
overtreden (ww) :
inbreuk maken op, overschrijden, schenden, te buiten gaan, verbreken, zondigen tegen
uitmaken (ww) :
afbreken, beëindigen, uitvegen, uitwissen, verbreken, verwijderen, wegmaken
ontbinden (ww) :
losbinden, losmaken, scheiden, slaken, verbreken
afbreken (ww) :
breken, opsplitsen, verbreken
forceren (ww) :
openbreken, verbreken
schenden (ww) :
overtreden, verbreken
losbreken (ww) :
verbreken, wegbreken
breken (ww) :
schenden, verbreken
verstoren (ww) :
beroeren, verbreken

woordverbanden van ‘verbreken’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Een lichaam op eene onregelmatige en gewelddadige wijze vanéénscheiden, of althans van zijn natuurlijken samenhang berooven. Breken geschiedt niet altijd met opzet (men breekt bij ongeluk een glas), ja zelfs niet eens altijd ten nadeele van den bezitter van het gebroken voorwerp (men breekt brood, koek, enz.) Verbreken onderstelt altijd opzet, en wordt hoofdzakelijk gezegd van het breken van zulke voorwerpen, die iemand in zijne vrijheid van beweging belemmeren : banden, ketenen, boeien verbreken; figuurlijk: eene wet verbreken, een verdrag verbreken, ze vernietigen. Verbrijzelen, vergruizen aan gruis slaan (en ook soms breken) worden van voorwerpen gezegd, die aan kleine stukken uiteenspringen; vermorzelen, verplettereu van voorwerpen, die in elkaar geperst of geslagen worden. Eene glasruit wordt gebroken, verbrijzeld, vergruisd. Het been van den armen marskramer werd onder den vrachtwagen vermorzeld. Door dien steenworp verpletterd, stortte de overmoedige aanvaller neder. Overdrachtelijk zegt men dat het ongeluk 's menschen geest en moed verplettert, het leed of het berouw zijn hart verbrijzelt.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 409:

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0033 c