afbreken

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

afbreken (ww) :
vernielen, slopen, in puin slaan, slechten, kapotslaan
afbreken (ww) :
breken, verbreken, opsplitsen
afbreken (ww) :
stoppen, onderbreken, staken
afbreken (ww) :
stopzetten, beëindigen
afbreken (ww) :
afknappen, begeven
afbreken (ww) :
afkraken
afbreken (ww) :
ontleden

als synoniem van een ander trefwoord:

stoppen (ww) :
blokkeren, ophouden, afslaan, afhaken, laten, besluiten, afbreken, staken, uitzetten, eindigen, doen ophouden, tegenhouden, neerleggen, stopzetten, beëindigen, stilleggen, uitscheiden, stilzetten, termineren
eindigen (ww) :
afwerken, ophouden, afronden, stoppen, besluiten, voltooien, afbreken, klaarkomen, afhandelen, afsluiten, afmaken, sluiten, beëindigen, uitscheiden, einden, termineren, een eind maken, voleindigen
beëindigen (ww) :
afronden, ophouden, afwerken, afbouwen, volbrengen, besluiten, voltooien, afbreken, bijleggen, uitmaken, eindigen, afzien van, afsluiten, afmaken, opheffen, sluiten, afkappen, stopzetten, afzoenen
breken (ww) :
vernielen, scheuren, afbreken, verbrijzelen, kraken, vermorzelen, openbreken, mollen, stukmaken, stukslaan, kapotslaan, kleinmaken, krakken
afkeuren (ww) :
veroordelen, afbreken, afkraken, afmaken, laken, misprijzen, hekelen, berispen, wraken, neersabelen, geselen, afkammen, kritiseren, gispen
vernielen (ww) :
verwoesten, slopen, vernietigen, afbreken, verbrijzelen, breken, ruïneren, mollen, verdelgen, kapotmaken, stukmaken, te gronde richten
slopen (ww) :
neerhalen, afbreken, slechten, wegbreken, omverhalen, met de grond gelijk maken, amoveren
uitmaken (ww) :
afbreken, verbreken, uitwissen, verwijderen, uitvegen, beëindigen, wegmaken
staken (ww) :
opgeven, afbreken, in staking gaan, ophouden met, stopzetten, beëindigen
afkammen (ww) :
neerhalen, afbreken, afkraken, afmaken, hekelen, denigreren
verbreken (ww) :
onderbreken, afbreken, losbreken, breken, beëindigen
uitscheiden (ww) :
ophouden, opgeven, stoppen, afbreken, eindigen
slechten (ww) :
slopen, afbreken, met de grond gelijk maken
afmaken (ww) :
afbreken, kraken, afkraken, afkammen
afkraken (ww) :
afbreken, kraken, afmaken, afkammen
breken (ww) :
onderbreken, afbreken, beëindigen
kraken (ww) :
afbreken, afkraken, afkammen
afknappen (ww) :
afbreken
opbreken (ww) :
afbreken

woordverbanden van ‘afbreken’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Al deze woorden geven het vernietigen te kennen van hetgeen door iemand opgebouwd, tot stand gebracht is. Sloopen heeft de ruimste beteekenis. Het geldt niet alleen van gebouwen, maar ook van roerende goederen, kasten, schepen, enz. Afbreken wordt gebezigd voor het eenigszins geregeld uit elkaar nemen van de doelen van timmer- en metselwerk, onverschillig met welk doel. De kramen worden afgebroken om ze gemakkelijker te verplaatsen. Eene kast wordt gesloopt, als men de deelen zoodanig verbreekt, dat de kast er niet weer uit kan worden samengesteld, maar dat het hout wel weder voor de vervaardiging van iets anders kan dienen. Slechten wordt het meest van metselwerk, bij voorkeur van vestingwerken of aard werk, gebezigd. Er zijn de beide bijdenkbeelden mee verbonden, dat hetgeen weggeruimd wordt, in den weg staat, en dat alles met den grond gelijk gemaakt wordt. Omhalen, omverhalen en omverwerpen worden gebezigd voor het wegruimen van een gebouw van zekere hoogte, en wel in haast en met geweld. De beide eerste geven te kennen, dat de muren naar den persoon toe worden omvergetrokken, het laatste woord dat zij worden omvergestooten in eene richting van den persoon af. Voor het om halen en slechten van gebouwen in den oorlog wordt dikwijls omverwerpen gebezigd. De bevelhebber liet alles buiten het rayon der vesting omverwerpen. De bevelhebber van een leger laat omverwerpen, wat de beweging der troepen belemmert. Bij brand laat men een gebouw omhalen om het vuur in zijn voortgang te stuiten. In figuurlijken zin worden afbreken en omverwerpen gebruikt voor het te niet doen van eene wetenschappelijke stelling, een betoog enz. Afbreken is dan meer het grondig, stuk voor stuk te niet doen van de onderdeelen, en daardoor de geheele redeneering ineen doen storten.

afbreken, staken

Iets doen ophouden. Met het eerste woord gaat het bijdenkbeeld gepaard, dat het ophouden onverwachts plaats heeft; het veronderstelt veelal de mogelijkheid van voortzetting der werking. Staken geeft soms een overlegd ophouden te kennen. Men breekt onderhandelingen af, maar men staakt eene onderneming, die geene winsten meer oplevert. Ontevreden arbeiders staken het werk om daardoor hunne eischen ingewilligd te zien. Hij brak zijne woorden af. Hij moest zijne rede staken.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 92:

afbreken, omhalen, slechten, slopen

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

afbreken
bouwen, construeren, opbouwen

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0022 c

[foutje]