kracht

als woordenboektrefwoord:

kracht:
v. (-en), vermogen ; deugdelijkheid ; geweld.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

kracht (zn) :
vaart, druk, macht, vuur, hevigheid, sterkte, fors, geweld, energie, waarde, dynamiek, hardheid, pit, intensiteit, vermogen, gewicht, fut, flinkheid, werkvermogen, force, onstuimigheid, lichaamskracht, jeu
kracht (zn) :
personeel, functionaris, werkneemster, hulp, bediende, werknemer, arbeider, beambte, employé, employée, arbeidskracht
kracht (zn) :
effect, werking, uitwerking, werkzaamheid
kracht (zn) :
moed, ruggengraat, spirit
kracht (zn) :
oorzaak, verwekker
kracht (zn) :
klem, nadruk
kracht (zn) :
drang

als synoniem van een ander trefwoord:

fut (zn) :
doorzettingsvermogen, kracht, poeder, vuur, veerkracht, werklust, lust, energie, vitaliteit, pit, puf, daadkracht, bedrijvigheid, slagkracht, opgewektheid, geestkracht, flinkheid, pep, aandrift, kloekheid, pittigheid, stootkracht
gevolg (zn) :
effect, uitslag, opbrengst, kracht, uitvoering, werking, uitwerking, resultaat, antwoord, nawerking, uitkomst, invloed, nasleep, consequentie, voortvloeisel, weerslag, uitvloeisel, repercussie, uitwerksel
vuur (zn) :
enthousiasme, kracht, inzet, poeder, ijver, hevigheid, vurigheid, drift, hartstocht, gloed, inspiratie, bezieling, vervoering, geestdrift, animo, fut, spirit, begeestering, elan, heftigheid, levendigheid
energie (zn) :
kracht, veerkracht, wilskracht, vitaliteit, pit, puf, daadkracht, slagkracht, geestkracht, fut, pep, kloekheid, voortvarendheid, stootkracht, ondernemingslust
uitwerking (zn) :
afloop, effect, uitslag, kracht, gevolg, werking, resultaat, uitkomst, werkzaamheid, invloed, bewerking, voortvloeisel, extensie, uitwerksel, oppuntstelling
macht (zn) :
gezag, overheersing, greep, kracht, sterkte, uitwerking, heerschappij, stortvloed, invloed, potentie, vermogen, overwicht, force
drang (zn) :
druk, kracht, dorst, verlangen, impuls, neiging, behoefte, opwelling, begeerte, aandrang, pressie, aandrift
hulp (zn) :
kracht, helper, hulpje, assistent, dienaar, bediende, werknemer, werkster, butler, helpster, hulpkracht
geweld (zn) :
kracht, hevigheid, fors, omhaal, felheid, intensiteit, woestheid, onstuimigheid, heftigheid, force
nadruk (zn) :
klemtoon, accent, kracht, klem, aandrang, beklemtoning, accentuering, accentuatie, aplomb, emfase
element (zn) :
bouwsteen, kracht, ingrediënt, aspect, deel, factor, onderdeel, component
vermogen (zn) :
kracht, macht, bekwaamheid, werkkracht, potentie, capaciteit, faculteit
potentieel (zn) :
vooruitzicht, kracht, potentie, vermogen, capaciteit, groeicapaciteit
pit (zn) :
leven, kracht, karakter, energie, ruggengraat, geestkracht, fut, jeu
dynamiek (zn) :
vaart, gedrevenheid, kracht, beweging, levendigheid, bewogenheid
effect (zn) :
kracht, gevolg, werking, uitwerking, resultaat, uitvloeisel
factor (zn) :
oorzaak, kracht, omstandigheid, beweeggrond, medeoorzaak
gewicht (zn) :
massa, druk, last, belasting, kracht, zwaarte
sterkte (zn) :
kracht, macht, intensiteit, vermogen, volume
vaart (zn) :
vooruitgang, kracht, dynamiek, elan, schwung
intensiteit (zn) :
kracht, sterkte, hevigheid, felheid
capaciteit (zn) :
kracht, vermogen, laadvermogen
werkzaamheid (zn) :
kracht, werking, uitwerking
moed (zn) :
kracht, vertrouwen, hoop
druk (zn) :
last, kracht, gewicht
ruggengraat (zn) :
kracht, karakter, pit
waarde (zn) :
kracht, geldigheid
werking (zn) :
kracht

woordverbanden van ‘kracht’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Kracht is het vermogen om arbeid te verrichten; de oorzaak, waardoor eene werking teweeggebracht of gewijzigd wordt. Sterkte is weerstandbiedende kracht; verder, in algemeenen zin kracht: sterkte van geheugen, sterkte om te dragen. De sterkte van onzen staat is gelegen in onze waterlinie. Vermogen en macht zien meer op de engere of ruimere grenzen, die er gesteld zijn aan iemands krachten. Vermogen is meer het kunnen dan het werkdadig uitoefenen; het kan eene werking te weeg brengen; geschiedt dit, dan heeft er inspanning der kracht plaats. Evenals macht geeft het aan, dat er eene voldoende hoeveelheid kracht is om iets te volbrengen, zonder dat hiervoor hulp van anderen noodig is; macht veronderstelt meer het bezit van eene groote mate van kracht, die men volkomen beheerscht. Het vermogen om te spreken, de macht over de taal. Vermogen ziet meer op het kunnen, macht op de uitwerking. Verstandelijke vermogens. Geestvermogens. Denkvermogen. Het benijdenswaardig vermogen om veel goed te doen. In eene absolute monarchie is de macht van den vorst onbeperkt (niet begrensd door eene grondwet). God bezit eene oneindige macht. Zij heeft op haar man veel vermogen. Macht wordt in enkele gevallen uitsluitend voor lichamelijke krachten gebezigd. Dat werk is boven mijne macht. Uit alle macht loopen. Zie ook aanleg.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Het bezit van de voorwaarden, om een werking te verrichten.

Vermogen duidt eenvoudig aan, dat men in staat is de werking te verrichten, zonder daarom nog tot de uitvoering over te gaan. De mensch bezit het vermogen om te denken. Soms beteekent het ook invloed: zij heeft veel vermogen op haar man.

Kracht is de oorzaak, die een werking teweeg brengt of wijzigt: de zwaartekracht, de spankracht; of wel het vermogen om een werking te verrichten: de kracht van den storm. Zijn lichaamskracht is verbazend groot.

Sterkte is het vermogen om aan een kracht weerstand te bieden. De sterkte van den dijk heeft de kracht

der golven weerstaan. De sterkte van onze landsverdediging (d.i. dus het vermogen om aan de kracht van den vijand Aveerstand te bieden) ligt grootendeels in onsen wee-ken bodem in verband, met de onderwaterzettingen. Zijn sterk gestel weerstond den invloed van het ongezonde klimaat. Men wenscht iemand bij een ziekte sterkte toe, om het verloot) der ziekte te weerstaan; men hoopt, dat de herstellende weer spoedig zijn krachten zal herwinnen, n.l. het vermogen om zijn dagelijksch werk te kunnen verrichten.

Macht is het vermogen, om invloed uit te oefenen, vooral — hoewel niet uitsluitend — door zijn maatschappelijke positie. De macht des konings is niet opbeperkt. De macht van het woord is vaak grooter, dan men denkt. Soms beteekent macht (van mogen) lichamelijk vermogen: uit alle macht schreeuwen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 327:

kracht, sterkte, vermogen

woorden met een verwante vorm:

bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0042 c