oplichter

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

oplichter (zn) :
afzetter, bedrieger, bluffer, boef, flessentrekker, kwartjesvinder, ladelichter, slingeraar, zwendelaar

als synoniem van een ander trefwoord:

bedrieger (zn) :
afzetter, bedotter, defraudant, draaier, fielt, fopper, fraudeur, knoeier, knopendraaier, kwakzalver, ladelichter, misleider, mystificateur, oplichter, schurk, slingeraar, tweezak, valsspeler, verlakker, vervalser, zwendelaar
schurk (zn) :
bandiet, bedrieger, boef, booswicht, deugniet, ellendeling, fielt, galgenbrok, hondsvot, loebas, loeder, onverlaat, oplichter, ploert, schavuit, schelm, schobbejak, schoelje, schoft, slechterik, smiecht, snoodaard, spitsboef
bluffer (zn) :
blaaskaak, branieschopper, charlatan, grootspreker, ophakker, oplichter, opschepper, opsnijder, pocher, pochhans, praalhans, praatjesmaker, praler, snoever, stoefer
boef (zn) :
bajesklant, bandiet, boefje, boosdoener, deugniet, oplichter, schavuit, schelm, schurk, slechterik, zware jongen
afzetter (zn) :
beurzensnijder, flessentrekker, knevelaar, nepper, oplichter, zwendelaar
charlatan (zn) :
bedrieger, beunhaas, kwakzalver, oplichter
fraudeur (zn) :
bedrieger, knoeier, oplichter, zwendelaar
flessentrekker (zn) :
afzetter, bedrieger, oplichter

woordverbanden van ‘oplichter’ grafisch weergegeven

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0026 c