schelm

als woordenboektrefwoord:

schelm:
m. (-en), deugniet; schurk. schelmpje, o. (-s).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen: niet gevonden.

als synoniem van een ander trefwoord:

deugniet (zn) :
boefje, schavuit, snotaap, nietsnut, dondersteen, etter, bengel, ondeugd, rakker, loeder, kwajongen, donderstraal, vlegel, belhamel, doerak, schelm, rekel, guit, wittekop, bliksemstraal, straatvlegel, kataas, kwapoets, lorejas
schurk (zn) :
oplichter, schavuit, bedrieger, boef, bandiet, slechterik, deugniet, schoft, loeder, ellendeling, smiecht, onverlaat, schobbejak, ploert, schelm, booswicht, snoodaard, spitsboef, galgenbrok, hondsvot, loebas, schoelje, fielt
boef (zn) :
oplichter, boefje, schavuit, bandiet, schurk, slechterik, deugniet, boosdoener, bajesklant, schelm, zware jongen
snaak (zn) :
grappenmaker, grapjas, ondeugd, schalk, schelm, guit, kwapoets, komiekeling, kwant, potsenmaker
ellendeling (zn) :
rotzak, mispunt, secreet, naarling, schelm, beroerling, galgenbrok, hondsvot
booswicht (zn) :
schurk, misdadiger, boosdoener, onverlaat, schelm, snoodaard, hellebrok
fielt (zn) :
schurk, hufter, gemenerik, schoft, vlerk, ploert, schelm
rakker (zn) :
boef, nest, deugniet, strop, ondeugd, kwajongen, schelm
schoffie (zn) :
straatjongen, rakker, jochie, kwajongen, joch, schelm
boefje (zn) :
deugniet, straatjongen, rakker, kwajongen, schelm
schalk (zn) :
grappenmaker, alias, schelm, guit, snaak, kwant
gauwdief (zn) :
boef, bandiet, schurk, schelm, picaro, gannef

woordverbanden van ‘schelm’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Deugniet is de algemeene benaming voor iemand die slecht is; het is het minst, scherpe, want het geeft alleen het ontbreken van deugd aan en laat de kwade eigenschappen in het midden. Schoft en de minder gebruikelijke, maar nog sterkere schobbejak en schooier (eig. bedelaar, zie aldaar) verbinden hieraan het begrip van lompheid of gemeenheid. Bij fielt komt het denkbeeld dat met bedrog en list gehandeld wordt, op den voorgrond, terwijl een schelm en in meerdere mate nog een schurk, iemand is, wien misdaden tegen de zedelijke of maatschappelijke wet kunnen te laste gelegd worden. Schelm wordt echter ook, evenals schavuit in fig. zin gebezigd van iemand, die anderen voor den mal houdt, ze er in laat loopen.

gast, guit, kwant, schalk, schelm, snaak

Al deze woorden duiden iemand aan, die een levendigen, vluggen geest bezit. Een kwant is iemand, op wien niet veel staat valt te maken (een looze kwant); een snaak, een grappenmaker; een schalk, schelm of guit is een spotvogel, die vroolijk en fijn weet te schertsen; een gast kan zijn een kwant, een snaak, maar ook een flink kloek man, die behendigheid of vroolijkheid toont. Een looze gast; een varensgezel.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 169:

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0024 c