schitteren

als woordenboektrefwoord:

schitteren:
(geschitterd), glinsteren; (fig.) uitblinken.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

schitteren (ww) :
blinken, flikkeren, flonkeren, fonkelen, glanzen, glariën, glimmen, glimmeren, glinsteren, lichten, opvlammen, schijnen, sprankelen, stralen, tintelen, vlammen
schitteren (ww) :
opvallen, pronken, uitblinken

als synoniem van een ander trefwoord:

stralen (ww) :
blaken, blinken, fonkelen, glanzen, glimmen, glinsteren, gloeien, gloren, licht geven, lichten, pronken, schijnen, schitteren, twinkelen
glinsteren (ww) :
blaken, blinken, flikkeren, flonkeren, fonkelen, glanzen, opflikkeren, schijnen, schitteren, sprankelen, stralen, tintelen, vonken
flikkeren (ww) :
blikkeren, blinken, flakkeren, flonkeren, fonkelen, glinsteren, schitteren, tintelen, twinkelen
flonkeren (ww) :
blinken, flikkeren, fonkelen, glinsteren, pinkelen, schitteren, stralen, tintelen, twinkelen
fonkelen (ww) :
blinken, flikkeren, flonkeren, glanzen, glinsteren, schitteren, stralen, tintelen, twinkelen
blinken (ww) :
flikkeren, glanzen, glimmen, glinsteren, schijnen, schitteren, stralen
tintelen (ww) :
flikkeren, flonkeren, fonkelen, glinsteren, parelen, schitteren
excelleren (ww) :
schitteren, uitblinken, uitmunten, zich onderscheiden
glimmen (ww) :
blinken, fonkelen, glanzen, glinsteren, schitteren
glanzen (ww) :
blinken, glimmen, glinsteren, schitteren, stralen
uitmunten (ww) :
excelleren, schitteren, uitblinken, uitsteken
glimmen (ww) :
schijnen, schitteren, stralen, trots zijn
schijnen (ww) :
blinken, glimmen, schitteren, stralen
uitblinken (ww) :
excelleren, schitteren, uitmunten
vlammen (ww) :
fonkelen, schitteren
pronken (ww) :
schitteren

woordverbanden van ‘schitteren’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Veel licht van zich geven. Glanzen wordt gebruikt van elk voorwerp dat lichtstralen gelijkmatig afwerpt; heeft er bij de uitstrooming der lichtstralen schittering plaats, dan gebruikt men een der andere woorden. Van deze uitdrukkingen is blinken de zwakste; het wordt schier uitsluitend gezegd van het glanzen door een levendig, nog min of meer gelijkmatig teruggekaatst licht. Het is niet al goud, wat er blinkt. De andere woorden zien op de uitstraling van eigen licht, of ten minste van een licht, dat met zooveel kracht wordt teruggeworpen, dat het weerkaatsend voorwerp met een zelflichtend gelijk staat. Daarbij moet het licht niet met een gelijkmatiger) stroom, maar als met schokken of golven het oog treffen. Haar luister blinkt alom, ja schittert ons in de oogen. De sterren flikkeren, vonkelen, flonkeren. Een diamant vonkelt. De glimworm glinstert in het duister. Tintelen wordt soms gevonden in de beteekenis van sterk vonkelen. „Het tintlend licht der sterrevieren." Overdrachtelijk wordt vonkelen door fon kelen vervangen: Zijne oogen fonkelden van vreugd. Eigenlijk moest, naar de uitspraak oordeelende, in beide gevallen fonkelen geschreven worden.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 377:

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0029 c