tijd

als woordenboektrefwoord:

tijd:
m. (-en) ; te rechter tijd, v.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

tijd (zn) :
duur, tijdsbestek, poos, tijdsduur, termijn, tijdspanne, wijl, tijdsverloop, tijdsruimte, tijdruimte
tijd (zn) :
uur, punt, gelegenheid, tijdstip, stond, ogenblik, moment, stonde, ure, hora
tijd (zn) :
tijdperk, tijdvak, periode, eeuw, era
tijd (zn) :
seconde, moment, tel
tijd (zn) :
tempus
tijd (zn) :
jaar

als synoniem van een ander trefwoord:

duur (zn) :
tijd, lengte, periode, tijdsbestek, tijdsduur, termijn, anciënniteit, tijdsruimte
periode (zn) :
tijdperk, tijdvak, tijd, stadium, seizoen, episode, tijdsspanne, tijdruimte
tijdsspanne (zn) :
tijd, periode, tijdsduur, tijdspanne, tijdsverloop, tijdsruimte
jaar (zn) :
bouwjaar, tijd, periode, zonnejaar, jubileumjaar, geboortejaar
gelegenheid (zn) :
mogelijkheid, kans, aanleiding, tijd, moment, occasie
tijdperk (zn) :
tijdvak, tijd, periode, stadium, era, tijdsgewricht
tijdsbestek (zn) :
tijd, periode, tijdsduur, tijdspanne, tijdruimte
eeuw (zn) :
tijdperk, tijdvak, tijd, periode
tijdruimte (zn) :
tijd, tijdsbestek, tijdsduur
poos (zn) :
tijd, wijl, wijle, tijdje
moment (zn) :
uur, tijdstip, tijd, ure

woordverbanden van ‘tijd’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 128:

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0035 c