punt

als woordenboektrefwoord:

punt:
v. (-en), spits ; leesteken.
punt:
o. (-en), uiteinde ener lijn; tijdpunt ; onderwerp.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

punt (zn) :
aangelegenheid, affaire, agendapunt, artikel, deel, gegeven, issue, item, kwestie, materie, minuut, monade, nummer, onderdeel, onderwerp, opzicht, probleem, puntje, stof, thema, topic, zaak
punt (zn) :
piek, prik, spits, timp, tip, tipje, toot, top, toppunt, uiteinde
punt (zn) :
sluitteken, spikkel, stip, stipje, stippel, tittel
punt (zn) :
plaats, plek, positie, post, standpunt
punt (zn) :
moment, ogenblik, stadium, stonde
punt (zn) :
cijfer, score, waarderingscijfer
punt (zn) :
bijzonderheid, kern, pointe
punt (zn) :
doelpunt, goal
punt (zn) :
hoek, rand

als synoniem van een ander trefwoord:

onderwerp (zn) :
aangelegenheid, affaire, domein, gegeven, gespreksthema, issue, item, kerngedachte, kwestie, mare, materie, punt, stof, stuk, subject, terrein, thema, topic, vakgebied, vlak, zaak
kwestie (zn) :
aangelegenheid, affaire, gegeven, geval, issue, item, materie, onderwerp, probleem, punt, stof, thema, toestand, topic, vraag, vraagpunt, vraagstuk, zaak
thema (zn) :
aangelegenheid, boodschap, gegeven, inhoud, issue, item, kwestie, punt, stof, thematiek, topic, vraag
probleem (zn) :
beletsel, complicatie, dilemma, geval, hinderpaal, kwestie, moeilijkheid, probleemgeval, punt
top (zn) :
hoogste punt, hoogtepunt, kruin, maximum, piek, punt, spits, topje, toppunt, uiteinde, zenit
topic (zn) :
aangelegenheid, gegeven, issue, item, kwestie, materie, onderwerp, punt, stof, thema, zaak
gegeven (zn) :
aangegelegenheid, issue, item, kwestie, onderwerp, punt, randvoorwaarde, thema, zaak
onderdeel (zn) :
afdeling, constituent, deel, divisie, gedeelte, lid, punt, sectie, tak, vertakking
tijd (zn) :
gelegenheid, hora, moment, ogenblik, punt, stond, stonde, tijdstip, ure, uur
issue (zn) :
aangelegenheid, affaire, item, kwestie, onderwerp, punt, thema, zaak
item (zn) :
issue, kwestie, nieuwsbericht, onderwerp, post, punt, thema, topic
stadium (zn) :
fase, ontwikkelingsstadium, periode, punt, stap, tijdperk, trap
moment (zn) :
ogenblik, poosje, punt, stonde, seconde, tel, tijdje
uiteinde (zn) :
eind, kant, nok, punt, spits, timp, top, uiterste
plaats (zn) :
ligging, locatie, positie, punt, stek, stekkie
positie (zn) :
houding, standpunt, punt, opstelling, pose
boeg (zn) :
neus, punt, steven, teen, voorsteven
artikel (zn) :
bepaling, punt, wetsbepaling
spits (zn) :
hoofd, kruin, piek, punt, top
lid (zn) :
deel, paragraaf, part, punt
scherp (zn) :
punt, snede, snee, snijkant
plek (zn) :
oord, plaats, punt, stee
tip (zn) :
punt, slip, uitsteeksel
toot (zn) :
punt, uitsteeksel
zaak (zn) :
punt, transactie
post (zn) :
onderdeel, punt
toppunt (zn) :
punt, spits, top
prik (zn) :
punt, stip
tuit (zn) :
punt, toot
pointe (zn) :
punt

woordverbanden van ‘punt’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

punt, spits

Bij punt denkt men meer aan het uiterste einde eener zaak, bij spits aan het scherp toeloopende van het uiteinde.

punt, stip

Punt en stip staan in de spreektaal dikwijls geheel gelijk; het schrijfteeken ter sluiting van den zin evenwel wordt steeds punt genoemd. Over het algemeen echter bezigt men stip, waar men den eigenlijken zin meer op den voorgrond stelt, dat men nl. met eene stof, die duidelijk zichtbaar is, een klein rond teeken geplaatst heeft. In de meetkunde is de punt het einde eener lijn, en heeft zij dus geene plaatselijke uitgebreidheid.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 117:

punt, spits

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 116:

punt, stip

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord

zie ook:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0044 c