schok

als woordenboektrefwoord:

schok:
m. (-ken), stoot; (fig.) schrik.
schok:
o. (-ken), zestigtal.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

schok (zn) :
slag, ruk, opdonder, stoot, bots, percussie, coup, hort, snok
schok (zn) :
trilling, beving, ruk, bons, stoot
schok (zn) :
zestigtal, twintigtal
schok (zn) :
klap, drama, dreun
schok (zn) :
stuiptrekking

als synoniem van een ander trefwoord:

stoot (zn) :
schok, steek, stomp, slag, schop, beuk, zet, duw, dreun, ruk, botsing, bons, knots, dof, worp, bots, stamp, percussie, nop, coup, por, opstopper, hort
beving (zn) :
schok, trilling, rilling, siddering, tremor, bibbering, schudding
ruk (zn) :
schok, trek, haal, draai, greep, stoot, nop, hort, snok
klap (zn) :
verlies, schok, teleurstelling, tegenvaller
slag (zn) :
schok, ongeluk, tegenslag, ramp, schrik
botsing (zn) :
schok, aanrijding, stoot, collisie
shock (zn) :
schok, schoktoestand, shellshock
stuiptrekking (zn) :
schok, trilling, zenuwtrekking
aardbeving (zn) :
schok, aardschok
scheut (zn) :
schok, steek
opdonder (zn) :
schok

woordverbanden van ‘schok’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

schok:
stoot
stoot:
botsing, schok, ruk, zet, hort, beuk, bons, slag

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0019 c