trek

als woordenboektrefwoord:

trek:
m. het trekken; tocht; gleuf in de loop van vuurwapens.
trek:
m. (-ken), ruk, haal, slag.
trek:
m. (-ken), kenmerkende lijn in 't gezicht; aard, karakter.
trek:
m. (-ken), streek, list.
trek:
m. begeerte, verlangen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

trek (zn) :
zin, verlangen, lust, eetlust, neiging, puf, goesting
trek (zn) :
trekje, eigenschap, neiging, karaktertrek
trek (zn) :
uittocht, verhuizing, landverhuizing
trek (zn) :
gelaatsuitdrukking, gelaatstrek
trek (zn) :
periode, poos, tijdje
trek (zn) :
trektocht, migratie
trek (zn) :
loop, tocht, stroom
trek (zn) :
eetlust, appetijt
trek (zn) :
haal, hijs
trek (zn) :
tukje
trek (zn) :
lijn
trek (zn) :
snok

als synoniem van een ander trefwoord:

neiging (zn) :
trek, zucht, voorkeur, genie, zin, lust, drang, liefhebberij, sentiment, genegenheid, trend, begeerte, aandrang, tendens, aandrift, overhelling, geneigdheid, toegenegenheid, vocatie, inclinatie
lust (zn) :
trek, genie, zin, verlangen, ambitie, neiging, genegenheid, drift, begeerte, animo, libido, gading, meug, aandrift, goesting, geneigdheid, zinnigheid, vocatie
zin (zn) :
smaak, wens, trek, voorliefde, wil, lust, neiging, genoegen, liefhebberij, puf, begeerte, animo, gezindheid, gading, meug, goesting
tocht (zn) :
trek, wandeling, trip, fietstocht, reis, mars, expeditie, rit, weg, rondrit, excursie, rondgang, tournee, tour, toer, dagreis
streep (zn) :
trek, haal, streek, schreef, lijn, strook, linie, meet, onderstreping, doorhaling
lijn (zn) :
haal, trek, streep, plooi, streek, rimpel, kras, linie, groef, linea, schrab
uitdrukking (zn) :
trek, expressie, blik, gelaatsuitdrukking, gezichtsuitdrukking, mimiek
ruk (zn) :
schok, trek, haal, draai, greep, stoot, nop, hort, snok
migratie (zn) :
trek, verplaatsing, verhuizing
tocht (zn) :
trek, luchtstroom, trekwind
teug (zn) :
trek, haal, slok, dronk
beweging (zn) :
trek, haal, ruk, stoot
honger (zn) :
smaak, trek, eetlust
stroom (zn) :
trek, loop, stroming
haal (zn) :
trek, veeg, streek
haal (zn) :
trek, trekje, ruk
smaak (zn) :
trek, zin, lust
slag (zn) :
trek

woordverbanden van ‘trek’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Over wensch, verlangen, begeerte en dorst, substantiva bij de hiervoor genoemde werkwoorden behoorende, zie het voorgaande. Lust is eene begeerte, door welker verwezenlijking onze zinnen aangenaam worden aangedaan; zij veronderstelt het vooruitzicht van genot. Zucht is eene sterke, aanhoudende begeerte, waaraan eigenlijk iets ziekelijks eigen is. Begeerlijkheid duidt eene sterke begeerte aan, die niet binnen de perken blijft en daardoor laakbaar is; zij veronderstelt meest begeerte naar bezit. Begeerlijkheid en lust hebben ook eene actieve beteekenis, zie begeerlijkheid. Trek is de lust om te voldoen aan hetgeen men begeert. Neiging is zwakker; het veronderstelt een licht overhellen, doch zonder bepaald bewustzijn van begeerte. Geneigdheid geeft het geneigd zijn tot iets te kennen, 't zij dat men dit van nature is, 't zij als gevolg van overleg.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 112:

drang, lust, trek

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
werkwoord / zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0024 c