ramp

als woordenboektrefwoord:

ramp:
v. (-en), onheil.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

ramp (zn) :
klap, ongeluk, onheil, drama, vloek, tragedie, slag, tegenspoed, noodsituatie, plaag, beproeving, rampspoed, calamiteit, catastrofe, bezoeking, kommer, gesel, fataliteit

als synoniem van een ander trefwoord:

straf (zn) :
kwelling, ongemak, strafwerk, plaag, loon, boete, ramp, vonnis, vergelding, afstraffing, dwangsom, ontbering, sanctie, crime, repressie, straffe, bezoeking, douw, penitentie, bestraffing, tuchtmaatregel, strafbaarstelling, penaliteit, astreinte, godsgericht, kastijding
klap (zn) :
klets, haal, mossel, tik, hengst, slag, mep, peuter, knal, ramp, peer, dreun, smak, flap, patat, bons, mot, knots, stoot, pees, lel, lap, plof, oplawaai, bonk, oorvijg, opdoffer, oorveeg, pof, pats, opstopper, opduvel, makke, pets, muilpeer, floep, loei, plets, klak, peut, houw, watjekouw, weerbots, pardaf
ongeluk (zn) :
onheil, tragedie, tegenslag, tegenspoed, ramp, beproeving, kwaad toeval, leed, pech, rampspoed, catastrofe, malheur
debacle (zn) :
ondergang, val, afgang, ramp, mislukking, catastrofe, krach
plaag (zn) :
kwelling, overlast, last, ramp, foltering, gesel, makke
kwaad (zn) :
schade, onheil, ongeluk, tegenspoed, ramp, rampspoed
jammer (zn) :
ellende, ramp, rampspoed, malaise, misère, miserie
beproeving (zn) :
kwelling, ellende, ramp, ontbering, bezoeking
bezoeking (zn) :
kwelling, plaag, ramp, beproeving, kruisweg
nood (zn) :
onheil, ellende, gevaar, ramp, benauwdheid
onheil (zn) :
ongeluk, ellende, gevaar, ramp, fataliteit
verschrikking (zn) :
onheil, ellende, gruwel, plaag, ramp, leed
slag (zn) :
schok, ongeluk, tegenslag, ramp, schrik
tragedie (zn) :
ongeluk, ramp, noodlot, catastrofe
crime (zn) :
ramp, verschrikking, bezoeking
fataliteit (zn) :
onheil, ramp, noodlottigheid
calamiteit (zn) :
ellende, nood, ramp
drama (zn) :
ramp, catastrofe

woordverbanden van ‘ramp’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Het kwaad, dat ons op onzen levensweg treft. Ongeluk is het tegenovergestelde van geluk; onheil is eigenlijk het tegenovergestelde van heil, doch staat thans als collectief begrip voor zware rampen; het is sterker dan ongeluk. Onheil afwenden, ongeluk spellen tegenover heil aanbrengen, geluk wenschen. Ongeval is een bijzonder geval van gewoonlijk niet ernstigen aard, en is niet zoo sterk als onheil of ramp. Onheil wordt soms gebezigd voor een samenloop van ongelukken, gelijk ongeval voor eene reeks van ongevallen. Tegenspoed is het tegenovergestelde van voorspoed, dat de beteekenis heeft van vooruitgang in eene onderneming, en van welslagen. Wederwaardigheden zijn minder aangename ontmoetingen. Groote ongevallen noemt men rampen. Beproeving heeft het bijbegrip, dat de tegenspoed dienen moet tot het op de proef stellen van onze deugd of standvastigheid, bezoeking, dat hij ons wordt toegezonden tot eene straf.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 268:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0024 c