uitrusten

als woordenboektrefwoord:

uitrusten:
(rustte uit, uitgerust), gereedmaken, van het nodige voorzien.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

uitrusten (ww) :
inrichten, bewapenen, voorzien, toerusten, begiftigen, equiperen, uitreden, provianderen, outilleren
uitrusten (ww) :
rusten, ontspannen, relaxen, uitpuffen, verpozen, uitbollen

als synoniem van een ander trefwoord:

rusten (ww) :
uitrusten, bijkomen, slapen, liggen, zitten, pauzeren, verpozen, achteroverleunen
voorzien (ww) :
uitrusten, bevredigen, verschaffen, verstrekken, fourneren, outilleren
bijkomen (ww) :
uitrusten, uitblazen, op adem komen, uitpuffen
uitblazen (ww) :
uitrusten, op adem komen, uitpuffen
uitpuffen (ww) :
uitblazen, uitrusten, op adem komen
toerusten (ww) :
uitrusten, gereedmaken, equiperen
outilleren (ww) :
uitrusten, voorzien, toerusten
equiperen (ww) :
uitrusten, toerusten
uitbollen (ww) :
uitrusten, uitzakken

woordverbanden van ‘uitrusten’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0025 c