baan

als woordenboektrefwoord:

baan:
v. (banen), in orde gebrachte weg; afgesloten effen terrein: kolfbaan ; volle breedte ener stof ; weg van een hemellichaam ; betrekking.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

baan (zn) :
atletiekbaan, circuit, ijsbaan, omloop, piste, renbaan, velodroom, wedstrijdbaan, wielerbaan
baan (zn) :
aanstelling, betrekking, functie, job, plaats, post, stiel, werk, werkkring
baan (zn) :
pad, parcours, route, traject, weg
baan (zn) :
band, reep, strip, strook
baan (zn) :
landingsbaan

als synoniem van een ander trefwoord:

werk (zn) :
ambt, arbeid, baan, betrekking, bezigheid, dienstbetrekking, dienstverband, emplooi, functie, job, karwei, klus, officie, officium, positie, taak, werkzaamheid
betrekking (zn) :
aanstelling, ambt, arbeidsplaats, baan, beroep, dienstbetrekking, dienstverband, functie, job, officie, officium, plaats, positie, post, werk, werkkring
functie (zn) :
ambt, baan, beroep, betrekking, bezigheid, dienst, job, officie, officium, plaats, positie, post, rol, taak, waardigheid, werk, werkzaamheid
positie (zn) :
aanstelling, ambt, arbeidsplaats, baan, betrekking, dienstbetrekking, functie, job, post, rang
post (zn) :
aanstelling, ambt, arbeidsplaats, baan, benoeming, betrekking, dienstbetrekking, functie, job
traject (zn) :
afstand, baan, baanvak, parcours, route, spoor, tracé, weg, weggedeelte, wegverbinding
job (zn) :
aanstelling, ambt, baan, baantje, betrekking, karwei, post, werkkring
plaats (zn) :
ambt, arbeidsplaats, baan, betrekking, functie, job, post, rang, stand
band (zn) :
baan, lopende band, sorteerband, transportbaan, transportband
weg (zn) :
baan, kasseiweg, pad, rijstrook, steenweg, straat, straatweg
strook (zn) :
baan, band, bies, coupon, rand, reep, souche, streep, tape
circuit (zn) :
baan, parcours
wijdte (zn) :
afstand, baan

woordverbanden van ‘baan’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Een tot verkeer of vervoer gebezigde ruimte. Weg duidt in het algemeen de verbindingslijn aan, die men zich tusschen twee plaatsen denkt, de voor verkeer of vervoer aangelegde verbinding. Baan is een vlakke weg; ook de weg waarlangs een lichaam zich moet voortbewegen: de loopbaan of baan van een komeet. Straat heetten oorspronkelijk alleen de breede, geplaveide hoofdwegen tusschen de huizen in de steden of dorpen; thans wordt straat ook gebruikt in den zin van straatweg, met klinkers bestraten weg tusschen twee plaatsen. De doorgaans smalle dwarsstraten, die de hoofdstraten doorsnijden en met elkander verbinden, noemt men stegen. Steg, dat alleen in de verbindingen weg noch steg en heg noch steg gebruikt wordt, was hetzelfde als steeg, dat vroeger meer algemeen een weg, waarlangs men gaan kan, beteekende. Paden zijn buiten, wat in de steden de stegen zijn; het zijn veelal smalle wegen, alleen voor voetgangers geschikt; in tegenoverstelling van een rijweg spreekt men van een voetpad. Loopt een smal pad tusschen huizen of tuinmuren enz., of onder den grond door, dan bezigt men ook het woord gang. Vooral is dit in den vesting-bouw het geval: mijngangen, onderaardsche gangen. Heerbaan en heerweg — thans dikwijls heereweg geschreven of uitgesproken — waren oorspronkelijk de banen of wegen, waarlangs de legers zich bewegen konden; later zijn het de benamingen voor de groote, breede hoofdwegen geworden. Bad en weg worden ook overdrachtelijk gebruikt: de wegen der Voorzienigheid; het eerste voor levenswandel: het pad der deugd, de paden der goddeloozen. Heeft een kleine nauwe straat slechts een ingang dan noemt men haar een slop.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

baan, weg, straat, pad

De ruimte, waarlangs men zich van de eene plaats naar de andere begeeft.

Weg zegt dit in het algemeen; figuurlijk ziet het ook op de wijze, waarop men iets bereikt of tracht te bereiken. Straat is een geplaveide weg met eenige breedte; pad is een smalle, niet geplaveide, weg, vooral voor voetgangers. Baan is een weg, die voor het verkeer geen hindernissen, bijv. door oneffenheden, rotsblokken, enz. oplevert; het is dus een geëffende weg: kolfbaan, huwelijksbaan, glijbaan; een weg door de sneeuw banen. Ook is baan de vaste weg van hemellichamen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 179:

baan, pad, weg, straat

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
werkwoord

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0077 c