ambt

als woordenboektrefwoord:

ambt:
o. (-en), bediening, betrekking.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

ambt (zn) :
dienst, beroep, bediening, post, functie, betrekking, positie, emplooi, officium, officie, quaestuur

als synoniem van een ander trefwoord:

werk (zn) :
functie, klus, betrekking, arbeid, baan, bezigheid, karwei, werkzaamheid, taak, ambt, positie, job, emplooi, dienstbetrekking, dienstverband, officium, officie
betrekking (zn) :
plaats, beroep, post, werk, functie, baan, aanstelling, ambt, positie, werkkring, job, dienstverband, dienstbetrekking, arbeidsplaats, officium, officie
functie (zn) :
plaats, dienst, beroep, post, rol, werk, betrekking, baan, bezigheid, waardigheid, taak, werkzaamheid, ambt, positie, job, officium, officie
beroep (zn) :
ambacht, functie, betrekking, bedrijf, bezigheid, werkzaamheid, vak, ambt, professie, occupatie, werkzaamheden, stiel, referte
dienst (zn) :
werk, functie, betrekking, bezigheid, ambt, dienstverrichting, dienstverband, dienstbetrekking, ambtsuitoefening
positie (zn) :
post, functie, betrekking, baan, aanstelling, rang, ambt, job, dienstbetrekking, arbeidsplaats
post (zn) :
functie, betrekking, baan, benoeming, aanstelling, ambt, job, dienstbetrekking, arbeidsplaats
job (zn) :
post, betrekking, baan, karwei, aanstelling, baantje, ambt, werkkring
plaats (zn) :
stand, post, functie, betrekking, baan, rang, ambt, job, arbeidsplaats
bediening (zn) :
dienst, post, service, ambt, emplooi
emplooi (zn) :
werk, betrekking, bezigheid, ambt
waardigheid (zn) :
functie, rang, ambt
officie (zn) :
ambt

woordverbanden van ‘ambt’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Alle duiden eene maatschappelijke betrekking aan, waaraan zekere werkzaamheden verbonden zijn, en wel zoodanige, welke men niet eigenmachtig op zich neemt, maar die ons door een erkend of bevoegd gezag worden opgedragen. Betrekking heeft de ruimste be-teekenis. Men bekleedt deze niet alleen ten gevolge van eene opdracht, maar ook krachtens eene bevoegd verklaring, als b.v. een arts ten gevolge van zijn examen. Ambt en bediening duiden eene openbare betrekking aan, den werkkring, waarin iemand geplaatst is ten gevolge eener benoeming door openbaar of erkend gezag. Bediening wordt weinig meer gezegd van een staatsambt; wel nog in het Wetb. v. Strafr.: „een ambtenaar hinderen in de uitoefening van zijne bediening" en verder van de betrekking van een geestelijke. Betrekking en dienst (het laatste bij voorkeur) worden gebezigd, wanneer men het oog heeft op de verhouding tot eene hooger gestelde persoonlijkheid of macht. Bij dienst staat het begrip van ondergeschiktheid op den voorgrond. Ambt is de betrekking, waartoe men benoemd is òf door de overheid òf door bevoegd gezag. Post vergelijkt de plaats, welke een ambtenaar bekleeden moet, met het punt waarop de krijgsman op schildwacht is geplaatst; het ziet vooral op de plaats, die hij inneemt. Het staat in de dagelijksche spreektaal met ambt gelijk. Beroep omvat eiken maatschappelijken werkkring, (het is ook synoniem met ambacht (z. b.)), maar stelt niet op den voorgrond dat men eene aanstelling of bevoegdverklaring daartoe heeft. Onder baantje verstaat men eene betrekking van minder aanzien. Waardigheid wijst niet zoozeer de betrekking zelf aan, als wel de eer en het aanzien, die er mee verbonden zijn; het wordt dus alleen gebruikt van hooge ambten en bedieningen. De waardigheid van lid van de Staten, van gouverneur-generaal. Het hoogleeraarsambt. Ontvanger der belastingen was vroeger een voordeelige post. De knecht heeft een goeden dienst. De betrekking van juffrouw van gezelschap lachte mij niet aan. Een baantje aan de spoor.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Maatschappelijke betrekkingen, waartoe men door de bevoegde macht is aangesteld.

Ambt onderstelt, dat voor de betrekking een zekere mate van kennis en ervaring noodig is en waarvoor men dus meestal een examen moet hebben afgelegd; men wordt in elk geval door de overheid of bevoegde macht er toe benoemd.

Bediening, hetwelk oorspronkelijk aanduidt, dat men als ondergeschikte in iemands dienst staat, heeft nu een meer verheven beteekenis en wordt hoofdzakelijk van een predikant gezegd, hoewel ook deze een ambt bekleedt, n.l. het predikambt. — Bij het woord waardigheid denkt men vooral aan de eer en het aanzien, dat aan de betrekking verbonden zijn: een minister, een commissaris der Koningin bekleeden een waardigheid. — Post ziet meer op een betrekking, waarbij het vooral op vertrouwen aankomt. Toch wordt het vaak geheel gelijk met ambt genomen: Hij bekleedde jarenlang een eervollen post. Soms stelt het ook het voordeelige van een betrekking op den voorgrond: Een vette post.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 162:

woorden met een verwante vorm:

bijvoeglijk naamwoord / bijwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0018 c