nering

als woordenboektrefwoord:

nering:
v. (-en), kleinhandel; bedrijf; haringvangst.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen: niet gevonden.

als synoniem van een ander trefwoord:

bedrijf (zn) :
etablissement, fabriek, fabrieksgebouw, firma, grootbedrijf, handel, handelsfirma, handelshuis, handelsonderneming, handelszaak, kleinbedrijf, maatschap, multinational, nering, onderneming, organisatie, tent, vennootschap, winkel, zaak
zaak (zn) :
bedrijf, business, fabriek, firma, handel, handelshuis, handelszaak, magazijn, nering, onderneming, shop, uitbating, warenhuis, winkel
handel (zn) :
affaire, bedrijf, etablissement, firma, handelshuis, handelszaak, markt, nering, onderneming, winkel, zaak
winkel (zn) :
boetiek, firma, handel, handelszaak, magazijn, nering, shop, supermarkt, warenhuis, zaak
praktijk (zn) :
aanloop, clientèle, cliënteel, klandizie, klantenbestand, klantenkring, nering
kostwinning (zn) :
bestaan, bestaansmiddel, brood, broodwinning, inkomen, nering
bedoening (zn) :
nering, spullen, zaakje

woordverbanden van ‘nering’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Het algemeene begrip is dat van de maatschappelijke werkzaamheid, waardoor men in zijn onderhoud voorziet. Beroep is de edelste uitdrukking, en onderstelt meer eene geestelijke dan eene lichamelijke werkzaamheid, en eene, waarvoor verworven kundigheden noodig zijn. Men is advocaat, geestelijke, onderwijzer van beroep. Het wordt echter ook gebezigd in ruimeren zin voor ambacht en nering. Ambacht, bedrijf en handwerk worden gezegd van die maatschappelijke bedrijven, waarbij handenarbeid hoofdzaak is. Strikt genomen schijnt ambacht eene edeler uitdrukking te wezen dan handwerk, en alleen die handwerken te omvatten, waarbij eene groote mate van handigheid en eenige wetenschappelijke kennis vereischt worden; tegenwoordig echter worden beide woorden veelal door elkander gebezigd. Bedrijf heeft de ruimste opvatting, en omvat al datgene, waarmede men zich bezig houdt in den ruimsten zin des woords. Men spreekt zoowel van het boerenbedrijf als van het bedrijf van een neringdoende. Bij nering staat het denkbeeld op den voorgrond, dat men den kost verdient door handel drijven. (Zie broodwinning).

De middelen, waardoor iemand in zijn onderhoud voorziet. Bestaan valt hier eigenlijk niet onder, omdat dit woord het zijn of leven in zijn wijdsten omvang aanduidt; in engeren zin is het echter wel synoniem met broodwinning, enz. daar het ook gebruikt wordt voor die middelen tot onderhoud, waarbij handenarbeid niet zoo bepaald op den voorgrond treedt; b.v. hij vindt zijn bestaan in den graanhandel. Even zeer als men spreekt van ruim leven kan men zeggen: hij heeft er een ruim bestaan. Van de andere woorden kan men zulks niet zeggen. Broodwinning, kostwinning en nering zien op het verdienen van wat voor het levensonderhoud noodig is. Nering is in het algemeen het levensonderhoud, de voeding, en wordt verder gebruikt voor het verdienen ervan door handel drijven. Bij kostwinning en broodwinning denkt men aan het winnen, het arbeiden voor den kost, voor het brood, dat tot onderhoud dient. Brood staat hierin, als pars pro toto (deel voor het geheel), voor onderhoud.

handel, nering

Nering ziet op een handel in het klein, inzonderheid in winkelwaren; bij uitbreiding op de klandizie, die men heeft, en de voordeelen, welke die handel oplevert. Goede nering hebben. Nering en hanteering (koophandel en nijverheid).

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Al deze woorden worden gebruikt, om een kostwinning aan te duiden.

Beroep is het algemeenst en tevens de vereerendste uitdrukking; het sluit het bijdenkbeeld in, dat men er voor geleerd of gestudeerd heeft en door een benoeming of aanstelling als 't ware er toe geroepen is. Het ziet meer op geestes- dan op handenarbeid. Advocaat, dokter, onderwijzer hebben dus een beroep. (Zie ook ambt.)

Ambacht, bedrijf en handwerk duiden meer lichamelijken arbeid aan. Bij handwerk denkt men aan arbeid, die door de handen wordt verricht en waarbij het vooral op kracht en vaardigheid aankomt: houtzagen, klompenmaken, nettenbreien. — Ambacht onderstelt, dat men een zekere bekwaamheid bezit, dit men door oefening of nadenken langzamerhand heeft verkregen; ook omvat het meer verscheidenheid van werkzaamheden; men moet het leer en en het staat dus hooger dan handwerk. — Een bedrijf onderstelt een arbeid, die verscheiden verwante zaken omvat, bijv. het boerenbedrijf.

Nering ziet op een kostwinning, die door handel wordt verdiend, zooals bijv. bij kruideniers.

Soms heeft beroep ook de ruimere beteekenis van ambacht, nering, enz. bijv.: hij is van beroep timmerman. In dit geval wordt de kostwinning, die wij hierboven een beroep noemden, een ambt geheeten. (Zie ambt).

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 476:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.003 c