missen

als woordenboektrefwoord:

missen:
(gemist), ontbreken ; ontberen ; een misslag begaan.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

missen (ww) :
niet treffen, niet raken, misslaan, misschieten
missen (ww) :
ontbreken, mankeren, schorten
missen (ww) :
ontberen, derven, vermissen
missen (ww) :
falen, mislukken, misgaan
missen (ww) :
mislopen, spaak lopen
missen (ww) :
verliezen, kwijtraken
missen (ww) :
overslaan

als synoniem van een ander trefwoord:

falen (ww) :
zakken, stranden, weigeren, missen, stralen, mislukken, niet slagen, onderuitgaan, buizen, tekortschieten, misgaan, stuklopen, floppen, misslaan, sjezen, misschieten, spaak lopen, scheeflopen, feilen
ontbreken (ww) :
falen, missen, mankeren, schorten, mangelen
mankeren (ww) :
missen, ontbreken, tekortkomen
derven (ww) :
verliezen, missen, mislopen
schelen (ww) :
missen, ontbreken
verliezen (ww) :
missen, afgaan
mankeren (ww) :
missen
mislopen (ww) :
missen

woordverbanden van ‘missen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

derven, missen, ontberen

Iets niet hebben, waar men behoefte aan heeft of aan gehecht was, of dat men gaarne zou bezitten. Missen wijkt in sommige uitdrukkingen eenigszins van deze beteekenis at en beteekent eenvoudig, dat iets niet is, waar men het dacht te vinden, of dat men het verloren heeft. Ik mis geld uit mijne beurs. Ik mis een boek. Missen wordt zoowel van personen als van zaken gezegd (zijn ouderlijk huis, zijne vrome en kinderen missen); ontberen enkel van begrippen of zaken. Ontberen onderstelt, dat het gemis diep wordt gevoeld, en wordt dus alleen gebruikt ten aanzien van dingen van waarde. Wie gezondheid, ontbeert, mist den grootsten van alle aardsche schatten. Derven ziet op het niet of niet in voldoende mate bezitten van de eerste behoeften des levens, of van hetgeen men noode kan missen. Met dat al heeft het gebruik derven tot eene zwakkere uitdrukking gemaakt dan ontberen, terwijl het bovendien weinig in de taal van het dagelijksch leven gehoord wordt. Dat ik in mijne treurige omstandigheden troost moet derven, is de zwaarste mijner beproevingen. Dat ik in mijne treurige omstandigheden troost moet ontberen, brengt mij tot wanhoop.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

ontberen, missen

Iets niet bezitten, wat men noodig heeft.

Missen, dat van menschen en dieren wordt gezegd, onderstelt, dat men vroeger het gemiste gehad heeft; ontberen, dat alleen van belangrijke zaken wordt gebruikt, heeft de bijgedachte, dat het gemis zwaar gevoeld wordt, zoodat het soms gebrek-lijden beteekent.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 44:

derven, missen, ontberen

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 166:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

missen
bezitten, hebben, raken, treffen, voorzien

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0029 c