kwellen

als woordenboektrefwoord:

kwellen:
(gekweld), plagen; verdriet veroorzaken ; tergen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

kwellen (ww) :
verontrusten, martelen, plagen, pesten, dwars zitten, pijnigen, ergeren, hinderen, teisteren, tergen, benauwen, bestoken, folteren, sarren, bedroeven, judassen, geselen, prangen, tormenteren
kwellen (ww) :
niet loslaten, bezighouden, benauwen
kwellen (ww) :
doorsijpelen, doorkwellen
kwellen (ww) :
macereren

als synoniem van een ander trefwoord:

hinderen (ww) :
ophouden, aanstoot geven, vervelen, bezwaren, lastig vallen, storen, tegenwerken, tot last zijn, belemmeren, kwellen, ergeren, dwarsliggen, lastigvallen, bemoeilijken, derangeren, incommoderen, handicappen, de pas afsnijden
belasteren (ww) :
roddelen, schande aandoen, kwellen, kwaadspreken van, kwaadspreken over, bekladden, onteren, schandaliseren
ergeren (ww) :
stangen, irriteren, prikkelen, storen, kwellen, hinderen, tergen, ontstemmen, jennen, ontstichten
pesten (ww) :
negeren, plagen, kwellen, treiteren, tergen, jennen, sarren, judassen, nijdassen, koeioneren
bekladden (ww) :
zwart maken, kwellen, kwaadspreken van, bevlekken, denigreren, beschimpen, belasteren
plagen (ww) :
irriteren, lastig vallen, kwellen, ergeren, hinderen, teisteren, tergen
folteren (ww) :
martelen, pijnigen, kwellen, teisteren, tormenteren
sarren (ww) :
plagen, pesten, kwellen, treiteren, tergen, jennen
martelen (ww) :
pijnigen, kwellen, folteren, kastijden
geselen (ww) :
treffen, kwellen, teisteren, folteren
afstropen (ww) :
afhalen, schillen, pellen, kwellen
pijnigen (ww) :
kwellen, teisteren, aftobben
donderjagen (ww) :
kwellen, treiteren, duvelen
judassen (ww) :
kwellen, treiteren
dreinen (ww) :
kwellen

woordverbanden van ‘kwellen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

plagen, kwellen

Iemand verdriet veroorzaken, leed doen. Plagen is iemand kleine verdrietelijkheden aandoen, die hem geene groote smart veroorzaken. In kwellen ligt meer dan in plagen het denkbeeld van boosheid; het wordt dus bij voorkeur gezegd van het aandoen van meer of minder zwaar leed. Door hevige lichaamspijnen, door hartzeer gekweld worden. En ziet, het was alles ijdelheid en kwelling des geestes. Waar het algemeene onheilen betreft, zooals hongersnood, besmettelijke ziekten, onderdrukking (hetzij als goddelijke kastijding gedacht, of zonder dit bijbegrip) wordt het substantief plaag gebruikt; nooit kwelling. Plagen verliest soms zijne ongunstige beteekenis, kwellen nooit. Iemand met iets plagen, met iemand over het een of ander schertsen.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

plagen, kwellen

Iemand verdriet of onaangenaamheden veroorzaken.

Plagen onderstelt, dat het verdriet niet bijzonder groot is, terwijl kwellen aanwijst, dat men iemand werkelijk leed (pijn, enz.) aandoet; het is dus sterker, ongunstiger. Je mag den hond niet zoo plagen, maar nog minder mag je hem kwellen. Plagen wordt ook gebruikt in verbinding met hongersnood, pest, duurte en andere onheilen, die al of niet als een straffe Gods worden aangemerkt (bezoeken). Het land werd met hongersnood geplaagd. (Denk ook aan de plagen van Egypte!)

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 65:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 100:

plagen, kwellen

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.005 c