stom

als woordenboektrefwoord:

stom:
bn. (-mer, -st), sprakeloos; dom.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

stom (bn) :
achterlijk, dom, dwaas, idioot, oenig, onnozel, stompzinnig, suf
stom (bn) :
afschuwelijk, eentonig, saai, vervloekt
stom (bn) :
sprakeloos, zonder geluid, zwijgend

als synoniem van een ander trefwoord:

dwaas (bn) :
belachelijk, bezopen, dol, dom, getikt, idioot, kluchtig, kolderiek, krankzinnig, maf, mal, mallotig, niet verstandig, ongerijmd, onnozel, onverstandig, onwijs, onzinnig, raar, redeloos, stom, uitzinnig, verstandeloos, vreemd, zinloos, zot
idioot (bn) :
absurd, achterlijk, belachelijk, bespottelijk, bezopen, dol, dwaas, gek, getikt, halfgaar, krankzinnig, lachwekkend, ongerijmd, onnozel, onzinnig, redeloos, simpel, stom, stompzinnig, stompzinnige
dom (bn) :
bête, ezelachtig, geesteloos, hardleers, kortzichtig, onbenullig, onbezonnen, onnozel, onverstandig, onwetend, onzinnig, simpel, stom, stompzinnig, stupide, suf, uilig, verstandeloos
dom (bn) :
achterlijk, debiel, stom, sukkelig, zwakhoofdig
achterlijk (bn) :
debiel, idioot, stom, zwakbegaafd, zwakzinnig
bezopen (bn) :
achterlijk, idioot, krankzinnig, stom
suf (bn) :
dom, onnozel, sloom, stom, traag
onbenullig (bn) :
dom, onnozel, stom, stumperig
ezelachtig (bn) :
dom, oenig, onnozel, stom
oliedom (bn) :
aartsdom, oerdom, stom
zwak (bn) :
fout, slecht, stom
bot (bn) :
dom, stom, traag
zwijgend (bw) :
stom

woordverbanden van ‘stom’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Van het spraakvermogen verstoken. Sprakeloos drukt alleen een tijdelijk gemis van dit vermogen uit, ten gevolge van ongesteldheid of hevige gemoedsbeweging, terwijl stom eigenlijk een volstrekt gemis er van aanduidt, ten gevolge van aangeboren doofheid of een gebrek in de spraakorganen. Bij uitbreiding wordt stom echter in de beteekenis van sprakeloos, zwijgend gebezigd. Stomme rollen. Stomme orgelpijpen. Hij was sprakeloos van verbazing, stom van ontzetting.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Niet in staat te spreken.

Sprakeloos wijst op een tijdelijk onvermogen, hetzij door ziekte, hetzij door hevige gemoedsaandoening. Hij stond sprakeloos van schrik.

Stom wijst op een aangeboren gebrek; een stom kind; of wel op het natuurlijk onvermogen om te spreken: het stomme vee.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 181:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

stom
cool, eindeloos, enig, fantastisch, formidabel, gaaf, geweldig, grandioos, groots, knap, kolossaal, magnifiek, prachtig, vet, wijs

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0033 c