stoten

als woordenboektrefwoord:

stoten:
(stiet, of stootte, gestoten).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

stoten (ww) :
drukken, duwen, percuteren, porren, prikken, slaan, steken, stompen
stoten (ww) :
drijven, dringen, schuiven, verdringen
stoten (ww) :
haperen, horten, schokken, stokken
stoten (ww) :
bonzen, botsen, schokken, stuiten
stoten (ww) :
neuken

als synoniem van een ander trefwoord:

slaan (ww) :
afranselen, afrossen, beuken, geselen, hameren, hengsten, houwen, kastijden, keilen, klappen geven, kleunen, knallen, knuppelen, kwakken, meppen, mishandelen, neuken, op de broek geven, pekken, petsen, raken, rammeien, rammen, ranselen, smakken, stampen, stompen, stoten, straffen, timmeren, treffen, turven, uithalen, vechten
porren (ww) :
aanstoten, duwen, een stoot geven, koteren, oppoken, oprakelen, poken, steken, stompen, stoten, woelen
haperen (ww) :
aarzelen, hakkelen, hokken, horten, mankeren, schelen, schorten, stamelen, stokken, stoten, weifelen
duwen (ww) :
doffen, douwen, drijven, dringen, drukken, een zet geven, persen, porren, prangen, schuiven, stoten
schudden (ww) :
beven, heen en weer bewegen, horten, schokken, schommelen, stoten, vibreren
bonzen (ww) :
beuken, bonken, botsen, dreunen, kloppen, ploffen, slaan, stompen, stoten
schokken (ww) :
hobbelen, horten, hotsen, schommelen, schudden, snokken, stoten
stompen (ww) :
boksen, bonken, bonzen, neuken, porren, slaan, stoten
steken (ww) :
pikken, porren, priemen, prikken, stoten
horten (ww) :
botsen, schokken, schudden, stoten
prikken (ww) :
pikken, puncteren, steken, stoten
hobbelen (ww) :
hotsen, schokken, stoten, wippen
stampen (ww) :
duwen, schoppen, stoten, trappen
neuken (ww) :
duwen, slaan, stompen, stoten
raken (ww) :
beuken, slaan, stoten
drijven (ww) :
duwen, stoten
dringen (ww) :
duwen, stoten
drukken (ww) :
duwen, stoten

woordverbanden van ‘stoten’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Een lichaam met geweld van zijne plaats trachten te verwijderen. Duwen en stooten hebben dit met elkander gemeen, dat de werking bij beide niet lang van duur is, maar zij verschillen hierin, dat duwen minder kracht en eene minder plotselinge werking onderstelt dan stooten. Iemand uit de deur duwen of stooten. Drukken onderstelt eene krachtige en aanhoudende werking, terwijl in dringen nog dit andere bijdenkbeeld ligt opgesloten, dat de verwijdering van het voorwerp geschiedt met het doel om de plaats ervan zelf in te nemen. Dit dak is te zwaar, het drukt te sterk op de muren. Iemand van zijne plaats dringen. Overdrachtelijk heeft drukken de beteekenis van het gemoed bezwaren, onrust en kommer baren, doch is dan niet synoniem met de andere woorden: dat geheim drukt mij. Dringen beteekent ook noodzaken: hij drong mij letterlijk hem te vergezellen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 259:

horten, stoten

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.003 c