als woordenboektrefwoord:
als trefwoord met bijbehorende synoniemen:
als synoniem van een ander trefwoord:
woordverbanden van ‘ijverig’ grafisch weergegeven
in Charivarius' Een Ander Woord (1945):
in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):
Gaarne zijne krachten aanwendend om iets tot stand te brengen. Arbeidzaam en werkzaam geven beide te kennen, dat men lust heeft tot en gewoon is om te arbeiden of te werken; 't eerste veronderstelt meer lichamelijken en zwaren arbeid, 't tweede laat in 't midden of 't lichamelijke dan wel geestelijke arbeid is; 't zegt alleen, dat men nooit ledig zit. IJverig zegt, dat men met lust, met drift, naarstig, dat men met ernst, vlijtig, dat men met groote nauwgezetheid en ingespannen, nijver, dat men zonder ophouden en met verstand en overleg werkt. Men zal daar eene zeer eenvoudige en arbeidzame bevolking aantreffen. De werkzame man kan geen oogenblik ledig zitten, altijd is hij bezig. Een ijverig verkondiger der nieuwe leer. Een ijverig leerling volgt de lessen met groote oplettendheid en maakt zijn werk met opgewektheid en lust; een naarstig leerling heeft een groot plichtsbesef en doet uit dien hoofde zijn best om veel te leeren; een vlijtig leerling maakt zijn werk met groote nauwgezetheid en doet zijn uiterste best, spant al zijn krachten in.
in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):
Deze woorden duiden aan, dat men zich inspant om een of ander werk tot stand te brengen.
Bij ijverig denkt men aan de opgewektheid en volhardings, soms zelfs aan de vurigheid, waarmee men voortdurend werkt. Een ijverig leerling tracht ook de moeilijkste les te leeren. (Het ligt in zijn aard, steeds zóó te studeeren.)
Vlijtig duidt aan, dat men de taak zoo spoedig mogelijk (dus zonder oponthoud), maar ook zoo goed men kan afmaakt. Hij zit vlijtig te studeeren (d.w.z. hij studeert zonder zich te laten ophouden en spant zich in, om alles zoo goed mogelijk te begrijpen; hij behoeft daarom niet van nature met zooveel liefde voor de studie bezield te zijn, zooals een ijverig student.)
Naarstig komt weinig meer voor; men zegt het vooral nog van kinderen, die niet speelsch zijn, maar hun goeden wil en oplettendheid toonen, om het opgegeven werk naar behooren af te maken. Soms ook duidt het aan, dat men voortdurend bezigheid zoekt, in plaats van ledig te zitten. Zoo traag deze jongen is, zoo naarstig is zijn zuster. Dat meisje is een naarstig kind; zij zit daar al weer te breien.
Nijver wijst nog sterker dan ijverig aan, dat men aanhoudend en met overleg werkt, om de vruchten van zijn arbeid te kunnen plukken. De nijvere bijen verzamelen reeds in den zomer haar voedsel voor den winter. Soms beteekent het ook: geneigd tot industrie, bijv. het nijvere Twente.
in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 172:
in Nederduitsche synonymen (1836), band 1, blz. 358:
in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):
woorden met een verwante vorm:
bij andere sites:
debug info: 0.0039 c