wijken

als woordenboektrefwoord:

wijken:
(week, geweken), uit de weg gaan ; mijden.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

wijken (ww) :
achteruitgaan, terugdeinzen, teruggaan, terugtreden, terugwijken, weggaan, zwichten
wijken (ww) :
cederen, toegeven, zwichten

als synoniem van een ander trefwoord:

vertrekken (ww) :
'm smeren, afnokken, afreizen, aftaaien, de plaat poetsen, gaan, inrukken, op weg gaan, opflikkeren, ophoepelen, opkramen, opkrassen, oplazeren, oprotten, opstappen, scheiden, uitwijken, verdwijnen, weggaan, weglopen, wegtrekken, wegwezen, wijken
sterven (ww) :
creperen, de pijp uitgaan, doodgaan, expireren, heengaan, het loodje leggen, het tijdelijke met het eeuwige verwisselen, inslapen, ontslapen, overlijden, verrekken, verscheiden, wijken
verdwijnen (ww) :
opgaan, ophouden, overgaan, overwaaien, slijten, smelten, vergaan, verzwinden, voorbijgaan, wegraken, wijken, zinken, zwinden
zwichten (ww) :
bezwijken, buigen, bukken, capituleren, cederen, opzij gaan, toegeven, wijken, zich overgeven
achteruitgaan (ww) :
afnemen, dalen, ebben, inzinken, terugdeinzen, teruglopen, terugwijken, verflauwen, wijken
cederen (ww) :
achteruitwijken, bezwijken, capituleren, toegeven, vallen, wijken, zwichten
terugdeinzen (ww) :
achteruitdeinzen, afdeinzen, bang zijn, terugschrikken, wijken
toegeven (ww) :
bezwijken, bijdraaien, zich overgeven, zwichten, wijken
weggaan (ww) :
uitgaan, verhuizen, wegtrekken, wijken
bukken (ww) :
toegeven, wijken, zwichten

woordverbanden van ‘wijken’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 32:

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 24:

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0032 c