afnemen

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

afnemen (ww) :
achteruitgaan, aflopen, afzakken, bedaren, dalen, gaan liggen, inkrimpen, luwen, minder worden, minderen, ophouden, slinken, tanen, teruglopen, uitdoven, verflauwen, verminderen, verslappen, zakken
afnemen (ww) :
afdekken, afdoen, afhalen, afruimen, afstoffen, stoffen, uitdoen, weghalen
afnemen (ww) :
afhandig maken, afpakken, ontfutselen, ontnemen, verwijderen, wegnemen
afnemen (ww) :
aankopen, inkopen, kopen
afnemen (ww) :
afsnijden, couperen
afnemen (ww) :
losmaken
afnemen (ww) :
aftappen

als synoniem van een ander trefwoord:

schoonmaken (ww) :
afbijten, afborstelen, afdoen, afnemen, afspoelen, afvegen, boenen, kuisen, leeghalen, ontsmetten, opkuisen, opschonen, poetsen, reinigen, schrobben, schuren, spoelen, stoffen, uitbaggeren, uitmesten, vagen, vegen, wassen, zuigen, zuiveren
losmaken (ww) :
afnemen, afscheiden, detacheren, losbinden, losdoen, losgespen, losgooien, loskrijgen, losrijgen, lossen, lossjorren, lostrekken, losweken, ontbinden, ontknopen, ontkoppelen, openmaken
kopen (ww) :
aankopen, aanschaffen, afnemen, bemachtigen, betrekken, eigenaar worden, inkopen, inslaan, overnemen, verkrijgen, verwerven, zich verwerven
bedaren (ww) :
afkoelen, afnemen, dimmen, gaan liggen, kalmeren, luwen, rustig worden, stil worden, tot rust komen, verminderen, verstommen, zich matigen
ontnemen (ww) :
afnemen, afpakken, afzetten, benemen, beroven, depriveren, nemen, onteigenen, onttrekken, terugnemen, uitdoen, wegnemen
uitdoen (ww) :
afdoen, afnemen, afzetten, uitdoven, uitdraaien, uithalen, uitmaken, uitnemen, uitschakelen, uittrekken
dalen (ww) :
achteruitgaan, afnemen, lager worden, minder worden, neergaan, tanen, teruglopen, verminderen
achteruitgaan (ww) :
afnemen, dalen, ebben, inzinken, terugdeinzen, teruglopen, terugwijken, verflauwen, wijken
verminderen (ww) :
achteruitgaan, afnemen, dalen, luwen, minder worden, slinken, teruglopen, zakken
betrekken (ww) :
aankopen, aanschaffen, afnemen, bestellen, in bezit nemen, inkopen, verkrijgen
tanen (ww) :
afnemen, dalen, slinken, verbleken, verflauwen, verminderen, verslappen
minderen (ww) :
afnemen, bedaren, dalen, matigen, slinken, tanen, verlopen, verslappen
afzetten (ww) :
afnemen, afpakken, afpikken, ontstelen, ontnemen, ontroven
afvegen (ww) :
aflappen, afnemen, verwijderen, weghalen, wegpoetsen
wegnemen (ww) :
afdoen, afnemen, afzetten, verdrijven, verwijderen
zakken (ww) :
afnemen, dalen, vallen, verminderen, zinken
beroven (ww) :
afnemen, onthouden, ontnemen, ontzeggen
luwen (ww) :
afnemen, bedaren, kalmeren, verminderen
afpakken (ww) :
afhandig maken, afnemen, ontnemen
uittrekken (ww) :
afdoen, afleggen, afnemen, uitdoen
afdoen (ww) :
afnemen, uitdoen, uittrekken
inkrimpen (ww) :
afnemen, ineenkrimpen
afhalen (ww) :
afnemen, schoonmaken
bekoelen (ww) :
afnemen, verminderen
luwen (ww) :
afnemen, gaan liggen
afzetten (ww) :
afdoen, afnemen
couperen (ww) :
afnemen
uitdoven (ww) :
afnemen

woordverbanden van ‘afnemen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Een voorwerp, dat op een ander ligt of iets, dat zich aan iets anders bevindt, daarvan verwijderen. Afnemen heeft de ruimste beteekenis; de andere onderstellen altijd, dat het te verwijderen voorwerp zich boven op een ander bevindt, en dat het eerst opgelicht moet worden, voor het weggenomen kan worden. Bij afbeuren denkt men altijd aan betrekkelijk zware voorwerpen, aflichten geldt meestal van minder zware voorwerpen, aftillen staat tusschen beide in. Afheffen, dat hetzelfde beteekent als aflichten, is weinig in gebruik. Afzetten, afnemen en aflichten worden soms dooreen gebruikt, b.v. den hoed aflichten, hem afnemen en hem afzetten. Afzetten heeft echter de bijgedachte, dat men het voorwerp dat ergens stond, na het afgezet te hebben, ergens anders weer neerzet. Den hoed afnemen laat in 't midden of men hem terstond weer neerzet, dan wel eenigen tijd in de hand houdt, terwijl aan den hoed aflichten het bijdenkbeeld verbonden is, dat men hem bijna terstond er na weer opzet.

Afnemen en verminderen zijn synoniem met luwen, voor zooverre zij van de gesteldheid van wind of weder gebruikt worden. Van den wind gebruikt, zegt luwen dat de eerst hevige wind vermindert of gaat liggen; van het weder, dat de koude zich minder doet gevoelen. In overdrachtelijke beteekenis wordt het ook gebruikt voor het verminderen van gevaar; verder voor het kleiner of minder worden in omvang, hoedanigheid of hoeveelheid. Tegenover afnemen staat toenemen, tegenover verminderen staat vermeerderen. Verminderen is minder worden; door den comparatief, welke er aan ten grondslag ligt, wordt reeds uitgedrukt dat de toestand, waarin iets verkeert, vergeleken wordt met een vorigen toestand, terwijl men bij afnemen alleen de werking, die op het oogenblik plaats heeft, in het oog houdt. Gaat het afnemen sterk voort, zoodat er zich sporen van geheele ineenzinking of te niet gaan van de zaak of den persoon beginnen te vertoonen, dan wordt het vervallen. Afneming van krachten kan licht tot verval van krachten overgaan. Hun omzet neemt af, doch hun handelsgeest vermindert niet.

Met een doek of een ander reinigingswerktuig stof, vuil of vocht wegnemen. Af drogen wordt alleen gezegd van de geheele verwijdering van vocht, zoodat het voorwerp weder geheel droog wordt; afvegen beteekent doorgaans het verwijderen door middel van een droog voorwerp (doek, bezem, enz.) van nat of droog vuil; afnemen is de geijkte term voor stofreinigen; het wordt echter tevens gebruikt voor het schoonmaken door middel van natte of droge doeken van plafonds, lambrizeering, enz.; met afwisschen gaat steeds het denkbeeld van vocht gepaard, onverschillig of droog vuil of stof met een vochtig werktuig, dan wel iets vochtigs met een droog voorwerp wordt weggestreken. Gebezigd van een of ander vocht, dat verwijderd moet worden, beteekenen afvegen en afwisschen hetzelfde; het laatste is echter minder gemeenzaam.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Men voorwerp, dat zich op een ander bevindt, daarvan verwijderen.

Afnemen heeft de ruimste beteekenis; het duidt alleen aan, dat de bedoelde werking plaats heeft: den hoed afnemen.

Afbeuren onderstelt, dat het voorwerp zwaar is en de handeling dus moeite kost: een zak koren van de weegschaal afbeuren; bij aflichten is dat niet het geval; bijv. den hoed aflichten. Afzetten onderstelt, dat men het voorwerp een andere plaats geeft: hij zette den hoed af en hing hem aan den kapstok; licht men den hoed af, dan zet men hem een oogenblik later weer op. De hoed afnemen laat onbeslist, of men hem terstond weer opzet, dan wel eenigen tijd in hand houdt.

Kleiner worden.

Verminderen ziet op het kleiner worden van omvang of grootte, vergeleken bij een vroegeren toestand en heeft meer bepaald op één geval betrekking: Door den brand is zijn rijkdom verminderd. Afnemen is het langzaam minder worden en stelt vooral dat minder worden op dit oogenblik op den voorgrond: zijn aanzien neemt af. Vervallen is: de vroegere kracht of beteekenis verliezen, zoodat de ondergang onvermijdelijk wordt: Verval van krachten; een vervallen grootheid.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 121:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

afnemen
doorzetten, toenemen

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0035 c