aflopen

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

aflopen (ww) :
vervallen, verlopen, eindigen, verstrijken
aflopen (ww) :
doornemen, doorkruisen, doorlopen
aflopen (ww) :
aandoen, afreizen, bereizen
aflopen (ww) :
uitpakken, eindigen
aflopen (ww) :
afgaan, gaan
aflopen (ww) :
weglopen
aflopen (ww) :
druipen
aflopen (ww) :
hellen

als synoniem van een ander trefwoord:

afnemen (ww) :
ophouden, dalen, verminderen, zakken, minderen, aflopen, bedaren, afzakken, gaan liggen, teruglopen, minder worden, verslappen, inkrimpen, slinken, uitdoven, tanen, luwen, verflauwen, achteruitgaan
gaan (ww) :
luiden, bellen, klinken, aflopen, aanslaan, afgaan, rinkelen, klingelen, beieren
verlopen (ww) :
vervallen, verminderen, aflopen, verwateren, verslechteren, achteruitgaan
hellen (ww) :
aflopen, schuin oplopen, schuin lopen, neigen, glooien, zwemen
afreizen (ww) :
doortrekken, aflopen, bereizen, doorreizen
afvloeien (ww) :
aflopen, weglopen, wegstromen, afstromen
wegsterven (ww) :
uitsterven, aflopen, uitgaan, uitklinken
afstropen (ww) :
aflopen, villen, afstruinen, afzoeken
vervallen (ww) :
ophouden, verlopen, aflopen, cesseren
afgaan (ww) :
bezoeken, aflopen, afdalen, afzakken
afstruinen (ww) :
aflopen, afzoeken, afslenteren
uitkomen (ww) :
eindigen, aflopen, gebeuren
afstevenen (ww) :
aflopen, afgaan, toelopen
eindigen (ww) :
aflopen, minder worden
afzetten (ww) :
aflopen, toelopen
belopen (ww) :
afleggen, aflopen
sluiten (ww) :
eindigen, aflopen
uitpakken (ww) :
eindigen, aflopen
afleggen (ww) :
aflopen

woordverbanden van ‘aflopen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

aflopen, doorkruisen

Eene uitgestrektheid in de ruimte in alle richtingen doorloopen. Afloopen wordt inzonderheid gezegd van het doorkruisen van eene landstreek met een vijandig doel, om te rooven, te plunderen en te verwoesten. Hij heeft al de zeeën doorkruist. „Nu wordt Vlaanderen afgeloopen door de muitende benden."

Langzaam het einde naderen; langzamerhand, niet plotseling ophouden. Eindigen veronderstelt het tot stand brengen van het laatste gedeelte, waardoor de handeling voltooid is. Ten einde loopen en afloopen zijn in zoover van eindigen onderscheiden, dat zij alleen gebruikt worden van den tijd, en van zulke handelingen en voorvallen, waarvan de duur als een tijdsverloop beschouwd wordt. Bij afloopen is men aan het einde gekomen, bij ten einde loopen is men echter nog niet zoo ver. De onderhandelingen zijn afgeloopen. Het is met hem afgeloopen. Hoe is het voor u afgeloopen? De vergadering van den Rijksdag liep reeds ten einde, toen hij op eens dit voorstel ter tafel bracht, dat wel druk debat uit moest lokken. Alles eindigde echter spoediger dan men dacht.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 122:

aflopen, afstromen

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 123:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 122:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

aflopen
beginnen, inzetten, openen, oplopen, starten

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0036 c