aantrekken

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

aantrekken (ww) :
inhuren, binnenhalen, werven, rekruteren, engageren, aanwerven
aantrekken (ww) :
opzetten, aandoen, aanschieten, omslaan, omdoen, omhangen
aantrekken (ww) :
herstellen, stijgen, bekomen, herrijzen
aantrekken (ww) :
bevallen, bekoren, aanlokken
aantrekken (ww) :
ophalen, aanhalen

als synoniem van een ander trefwoord:

stijgen (ww) :
klimmen, groeien, wassen, toenemen, opkomen, aantrekken, oplopen, vermeerderen, opgaan, aangroeien, opklimmen, rijzen, meerderen, aanwassen, omhoogkomen, omhooggaan
engageren (ww) :
inzetten, aannemen, huren, aanstellen, in dienst nemen, aantrekken, inhuren, werven, contracteren, rekruteren, aanwerven
spannen (ww) :
aanspannen, strekken, rekken, strak trekken, aantrekken, uitrekken, opspannen, toehalen, afspannen
bevallen (ww) :
aanspreken, zinnen, bekoren, verheugen, meevallen, aantrekken, smaken, behagen, aanstaan, bekomen
rekruteren (ww) :
oproepen, lichten, inschrijven, verzamelen, aantrekken, werven, aanwerven
aandoen (ww) :
aantrekken, aanschieten, omslaan, omdoen, omhangen, omwikkelen
bekoren (ww) :
bevallen, boeien, aantrekken, charmeren, aanstaan, verrukken
aanlokken (ww) :
bekoren, verleiden, aantrekken, uitdagen, lokken, verlokken
opslorpen (ww) :
overnemen, aantrekken, opslokken, opkopen
binnenhalen (ww) :
aantrekken, innemen, in de wacht slepen
voordoen (ww) :
aantrekken, aandoen, omdoen, voorbinden
trekken (ww) :
bekoren, aantrekken, lokken, aanlokken
lokken (ww) :
aantrekken, verlokken, aanlokken
aanhalen (ww) :
aantrekken, vasttrekken
samentrekken (ww) :
aantrekken, vasttrekken
aanschieten (ww) :
aantrekken, aandoen
opzetten (ww) :
aantrekken, aandoen

woordverbanden van ‘aantrekken’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

aantrekken:
bevallen

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Al deze woorden beteekenen een deel des lichaams van een kleedingstuk of iets dergelijks voorzien. Opzetten zegt dat op het hoofd; voordoen dat aan de voorzijde een kleedingstuk wordt aangebracht; aantrekken, aanschieten, omslaan en omwerpen zien op de wijze (bedaarder, vlugger, haastig of ter loops en achteloos), waarop de kleedingstukken aangedaan worden, hetgeen gedeeltelijk van hun vorm afhangt. Aanschieten en omwerpen geven te kennen dat het aandoen vlug en met haast geschiedt; aantrekken dat het kleedingstuk over lichaamsdeelen heen wordt getrokken; eenigermate is deze gedachte ook aan aanschieten eigen. Spreekt men in het algemeen, dan omvat aandoen alles wat de laatste vier woorden beteekenen. Ter onderscheiding van aandoen bezigt men omdoen, als men sieraden of kleedingstukken bedoelt, die het geheele lichaam of wel hals of romp geheel omgeven: een das of doek omdoen. Langzamerhand zijn aandoen en omdoen, in verband met sommige kleedingstukken gebruikt, geheel gelijk van beteekenis geworden. Men kan zoowel een boordje omdoen als een boordje aandoen, een reddingsgordel aandoen als omdoen. Terwijl aantrekken gebezigd wordt van kleedingstukken, die eenigermate sluitend zijn, worden omslaan en omwerpen alleen gebruikt van kleedingstukken en sieraden, die niet gesloten worden, maar het lichaam min of meer omgeven of omringen; een mantel, een doek enz. omwerpen of omslaan. Het onderscheid tusschen deze laatste en omdoen is voornamelijk gelegen in de meerdere zorgvuldigheid, waarmede deze laatste handeling gepaard gaat, terwijl aandoen gebruikt wordt van die sieraden, die niet een deel van het lichaam omringen, b.v. een doek goed omdoen, een collier omdoen, doch oorbellen enz. aandoen.

aankleden, aantrekken, kleden

Aankleeden en kleeden, beteekenen het aandoen der kleederen; aantrekken heeft altijd het object, de kleederen noodig; alleen dialectisch is zich aantrekken in gebruik, dat dan geheel gelijk in beteekenis met de beide andere is. Kleeden kan nog bovendien de beteekenis hebben van verschaffen van kleedingstukken, aankleeden sluit het aantrekken daarvan in zich. Ik zal mij vlug aankleeden en ga dan terstond mede. De dame ging zich kleeden. Hij heeft het arme weeskind gekleed en gevoed. De meid kleedt de kinderen aan.

aantrekken, aanlokken, bekoren

Tot zich trekken door eene of andere eigenschap. Alle drie worden zoowel van personen als zaken gezegd; 't eerste is sterker dan 't tweede, terwijl bij aanlokken het aantrekken vooral geschiedt door 't opwekken van zingenot of begeerte. Bekoren wordt gezegd van al datgene, wat in eenig opzicht schoon genoemd kan worden. Hare lieftalligheid trok hem aan. De studie in de medicijnen trekt hem zeer aan. De jeugt en 't welig groen, dat lockt geweldig aen". Hare schoonheid bekoorde hem dermate, dat hij vergat waar hij zich bevond.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 10:

aandoen, omdoen, aantrekken

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 21:

aanhalen, aanlokken, aantrekken

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

aantrekken
uitdoen, uittrekken

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0018 c