als woordenboektrefwoord:
als trefwoord met bijbehorende synoniemen:
als synoniem van een ander trefwoord:
woordverbanden van ‘vinden’ grafisch weergegeven
in Charivarius' Een Ander Woord (1945):
in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):
Het begrip, aan de eerste drie woorden eigen, is: in de onmiddellijke nabijheid van iemand of iets komen, met iemand of iets samentreffen; met vinden hebben zij gemeen het gevolg van het samentreffen nl. het opmerken. Zij verschillen in zooverre, dat bij aantreffen een der personen als niet in beweging zijnde, bij ontmoeten en tegenkomen de personen als van weerskanten in eene zelfde richting handelend gedacht worden. Tegenkomen verschilt van ontmoeten in zooverre, dat het alleen gezegd wordt van een samentreffen onderweg, en slechts de bloote vermelding is van het tegelijkertijd, van tegengestelde richtingen, komen op een zelfde punt van den weg, terwijl ontmoeten meestal eene begroeting en een meer of minder lang onderhoud der elkaar ontmoetende personen veronderstelt. Wij kwamen elkaar vlak bij den tol tegen. Wij ontmoetten elkaar voor het eerst op een bal. Ik trof hem aan, gezeten in een kring van belangstellende bezoekers, die hem kwamen gelukwenschen. Met eene zaak als voorwerp, wordt tegenkomen in gemeenzamen stijl wel eens gebruikt voor aantreffen; ik ben dat woord nergens anders tegengekomen, in plaats van: ik heb .... aangetroffen. Met vinden is aantreffen in zooverre synoniem, dat het beteekent: toevallig iets aantreffen, dat onze opmerkzaamheid trekt. Met een zaak als voorwerp wordt ontmoeten bijna uitsluitend gebruikt, wanneer men zich het object als bewegende voorstelt. Hetzelfde zinnebeeld, dat ik hier aantrof, had ik ook reeds meermalen gevonden. Dergelijke fouten ontmoet men meer bij dien schrijver.
in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):
De aanwezigheid van iets of iemand opmerken.
Vinden zegt meestal, dat men opzettelijk naar die aanwezigheid zocht. Na lang zoeken heb ik hem eindelijk gevonden. Soms ik ook de bijgedachte van zoeken geheel verdwenen. Ik vond een gulden op den weg. Aantreffengeeft meer een toevallig samentreffen aan: Ik dacht hem in het bosch te vinden en ik trof hem op het station aan. Duidelijk komt het verschil uit in een zin als deze: Ik heb hem den geheelen dag gezocht en ik trof hem bij zijn oom aan. (Hier had ik hem niet verwacht te vinden.) Ik heb hem den geheelen dag gezocht en hem eindelijk bij zijn oom gevonden. (Hier wordt gezegd, dat ik nog ten laatste bij zijn oom ging zoeken.) — Ontmoeten duidt aan, dat beide personen van verschillende zijden samenkomen. Het kan zoowel toevallig als opzettelijk zijn: Ik ontmoette hem toevallig bij het aangaan der kerk. Wij hebben afgesproken elkaar om zeven uur bij de kerk te ontmoeten. Bij ontmoeten bestaat de mogelijkheid, dat één der samenkomenden zich bij de ontmoeting in rust bevindt: wil men uitdrukken, dat beide in beweging (in tegengestelde richting) zijn, dan gebruikt men tegenkomen. Op zijn wandeling naar Amersfoort kwam hij mijn neef tegen. (Deze wandelde op dat oogenblik dus ook; misschien gingen beiden later verder huns weegs; maar zij kunnen ook verder bij elkander gebleven zijn). Aantreffen verschilt hierin van tegenkomen of ontmoeten, dat de aangetroffene niet van plaats verandert, dus in een toestand van rust verkeert. Op den weg naar A trof ik hem in het hotel aan. In fig. zin worden vinden, ontmoeten en aantreffen ook toegepast op personen en zaken, die zich ergens bevinden en wier aanwezigheid men moet of kan opmerken: In Zwitserland vindt men hooge bergen, treft men hooge bergen aan. In dit boek ontmoet men vele onjuistheden.
in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 63:
in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):
woorden met een verwante vorm:
zie ook:
bij andere sites:
debug info: 0.0022 c