houden

als woordenboektrefwoord:

houden:
(hield, gehouden), verzorgen ; vieren ; behouden ; inhouden ; volgen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

houden (ww) :
afstoppen, bedwingen, beethouden, grijpen, handhaven, pakken, stoppen, stuiten, tegenhouden, terughouden, vastgrijpen, vasthouden
houden (ww) :
consolideren, standhouden, uithouden, uitzingen, verduren, volhouden
houden (ww) :
blijven plakken, blijven zitten, hechten, vastzitten
houden (ww) :
bestendigen, bijhouden, cultiveren, onderhouden
houden (ww) :
beleggen, geven, organiseren, vieren
houden (ww) :
beminnen, houden van, liefhebben
houden (ww) :
behouden, bewaren, hebben, hoeden
houden (ww) :
beheren, drijven, runnen, voeren
houden (ww) :
aanzien, achten, houden voor
houden (ww) :
aanhouden, volgen
houden (ww) :
inhouden

als synoniem van een ander trefwoord:

bewaren (ww) :
behoeden, behouden, beschermen, conserveren, handhaven, houden, in stand houden, onderhouden, opbergen, preserveren, reserveren, sparen, verschonen, vrijwaren, zorgen voor
bestendigen (ww) :
aanhouden, blijven, continueren, doorbijten, doordouwen, doorgaan, doorlopen, doorzetten, houden, uitzingen, vervolgen, voortbouwen, voortduren, voortgaan, voortzetten
organiseren (ww) :
beleggen, bolwerken, fiksen, geven, houden, in het leven roepen, initiëren, klaarspelen, klaren, op touw zetten, oprichten, regelen, ritselen, versieren, voorzien in
voortzetten (ww) :
aanhouden, bestendigen, consolideren, continueren, doorgaan, doorvoeren, doorzetten, houden, vervolgen, voortbouwen, voortduren, voortgaan
hebben (ww) :
beschikken over, bezitten, de beschikking hebben over, genieten, houden, in bezit hebben, in eigendom hebben, in het bezit zijn van
dragen (ww) :
bij zich hebben, brengen, houden, meedragen, meenemen, transporteren, voeren, vervoeren
behouden (ww) :
behoeden, bergen, beschermen, bewaren, handhaven, houden, overhouden, redden
bestendigen (ww) :
aanhouden, consolideren, houden, stabiliseren, standhouden, volhouden
stabiliseren (ww) :
bestendigen, blijven, consolideren, houden, standhouden
voeren (ww) :
bekleden, hebben, houden, uitoefenen
beleggen (ww) :
bijeenroepen, houden, organiseren
pakken (ww) :
blijven zitten, houden, kleven
hechten (ww) :
houden, kleven, vastplakken
vieren (ww) :
geven, houden, organiseren
geven (ww) :
houden, organiseren
afsteken (ww) :
houden, uitspreken
tegenhouden (ww) :
aanhouden, houden
aanrichten (ww) :
houden
hoeden (ww) :
houden

woordverbanden van ‘houden’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Betrachten, volbrengen. Men houdt wat men zelf uit eigen vrijen wil voorgesteld heeft, of waartoe men zich uit eigen wil verbonden heeft; men vervult wat als plicht is opgelegd; wie eene belofte vervult doet wat hij beloofd heeft; men komt zoowel zijne verplichtingen als zijne beloften na. Zijn plicht vervullen; zijn woord, zijne belofte houden; de profetie is in vervulling gekomen. Hij houdt als man, wat hij als jongeling beloofd heeft. De goede verwachtingen, die wij van hem hadden, heeft hij niet vervuld. Hij komt zijne belofte trouw na.

in Nederduitsche synonymen (1836), band 1, blz. 268:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

houden
afdragen, breken, loslaten, walgen

woorden met een verwante vorm:

zie ook:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0029 c