maken

als woordenboektrefwoord:

maken:
(gemaakt), vervaardigen ; tot stand brengen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

maken (ww) :
aanbrengen, bouwen, compileren, construeren, creëren, doen, fabriceren, opbouwen, produceren, samenstellen, scheppen, tot stand brengen, uitvoeren, verrichten, vervaardigen, voortbrengen, vormen
maken (ww) :
doen, fixen, flikken, presteren, scoren, voor elkaar krijgen
maken (ww) :
bedragen, belopen, komen op, kosten, worden, zijn
maken (ww) :
doorstaan, halen, uithouden, uitstaan
maken (ww) :
flikken, lappen, leveren, veroorzaken
maken (ww) :
fixen, herstellen, repareren

als synoniem van een ander trefwoord:

veroorzaken (ww) :
aanbrengen, aandoen, aanrichten, aanstichten, baren, berokkenen, bezorgen, brengen, doen, geven, kweken, leiden tot, maken, met zich meebrengen, ontketenen, opleveren, opwekken, scheppen, stichten, ten gevolge hebben, teweegbrengen, toebrengen, tot gevolg hebben, uitlokken, verschaffen, verwekken, voortbrengen, wekken, zaaien
vormen (ww) :
aanleggen, boetseren, bouwen, construeren, creëren, formeren, maken, modelleren, ontplooien, ontwerpen, ontwikkelen, oprichten, opstellen, opwerpen, samenstellen, scheppen, smeden, stichten, uitwerken, vormgeven, voortbrengen
samenstellen (ww) :
assembleren, bouwen, combineren, compileren, componeren, construeren, formeren, gereedmaken, in elkaar zetten, ineenzetten, maken, monteren, opbouwen, opmaken, opstellen, samenvoegen, schrijven, uitmaken, verenigen, vormen
doen (ww) :
bedrijven, begaan, beoefenen, betrachten, bewerken, bewerkstelligen, bezigen, effectueren, flikken, gedragen, handelen, maken, optreden, plegen, realiseren, uitrichten, uitvoeren, verrichten, vervullen, zich gedragen
uitvoeren (ww) :
effectueren, maken, opvolgen, realiseren, ten uitvoer brengen, tot stand brengen, uitrichten, uitwerken, vervullen, verwezenlijken, volbrengen, voltrekken, waarmaken
aanbrengen (ww) :
aanleggen, aanzetten, bevestigen, fixeren, inrichten, installeren, maken, monteren, ophangen, opstellen, plaatsen, vasthechten, vastmaken, vastzetten, zetten
herstellen (ww) :
lappen, maken, opkalefateren, opknappen, oplappen, redresseren, rehabiliteren, repareren, restaureren, restitueren, saneren, vergoeden, verstellen
opbouwen (ww) :
aanleggen, assembleren, bouwen, componeren, construeren, in elkaar zetten, maken, monteren, oprichten, optrekken, opzetten, samenstellen
voortbrengen (ww) :
baren, creëren, genereren, maken, ontwikkelen, opbrengen, opleveren, produceren, scheppen, telen, veroorzaken, verwekken
bouwen (ww) :
aanleggen, construeren, fabriceren, maken, oprichten, opstellen, optrekken, opzetten, samenstellen, stichten, vormen
creëren (ww) :
aanmaken, maken, ontwerpen, produceren, scheppen, vervaardigen, verwezenlijken, voortbrengen, vormen
produceren (ww) :
aanmaken, creëren, fabriceren, leveren, maken, opleveren, scheppen, vervaardigen, voortbrengen
scheppen (ww) :
creëren, formeren, in het leven roepen, maken, produceren, vervaardigen, voortbrengen, vormen
construeren (ww) :
aanleggen, bouwen, formeren, maken, opbouwen, opstellen, optrekken, vervaardigen, vormen
uitwerken (ww) :
bewerken, bewerkstelligen, doen, effectueren, maken, uitvoeren, verrichten
ontwikkelen (ww) :
maken, ontwerpen, plannen, projecteren, uitstippelen, uitwerken, vormen
klaarmaken (ww) :
aanmaken, afwerken, gereedmaken, in orde maken, maken, prepareren
koken (ww) :
bereiden, klaarmaken, kokkerellen, maken, prepareren, toebereiden
lukken (ww) :
klaarspelen, kunnen, maken, matsen, slagen, voor elkaar krijgen
vervaardigen (ww) :
aanmaken, creëren, fabriceren, maken, produceren, scheppen
fabriceren (ww) :
bouwen, fabrieken, fabrikeren, maken, vervaardigen
schrijven (ww) :
maken, opstellen, samenstellen, vervaardigen
komen op (ww) :
bedragen, belopen, kosten, maken, zijn
worden (ww) :
bedragen, belopen, kosten, maken
zijn (ww) :
bedragen, belopen, kosten, maken
kosten (ww) :
bedragen, belopen, maken
laten (ww) :
doen, maken, veroorzaken
slaan (ww) :
aanleggen, leggen, maken
treffen (ww) :
maken, nemen, ondernemen
smeden (ww) :
maken, scheppen, vormen
leggen (ww) :
aanleggen, maken
flikken (ww) :
maken, uithalen
zetten (ww) :
bereiden, maken
uitstaan (ww) :
maken

woordverbanden van ‘maken’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Zijne kracht aanwenden om iets tot stand te brengen. Doen is het algemeene begrip, en wordt van elke uiting van kracht gezegd, onverschillig of deze van den mensch, het dier, of van eene natuurkracht of een begrip uitgaat. Men zegt evenzeer: wat doet de mensch en wat doet de hond als wat zou het weer willen doen en wat doet des menschen geloof tot zijne zaligheid. Handelen wordt vooral gebezigd van de door verstand en wil veroorzaakte werkzaamheid van redelijke wezens; van levenlooze stoffen en van dieren gebruikt men werken. Het middel begint te werken. De spinnen werken. Werken onderstelt altoos een uitwerksel, een gewrocht. Verrichten wordt meestal gebezigd van het volbrengen van een werk, dat op eene bepaalde wijze moet geschieden; zijne dagelijksche bezigheden verrichten. Verrichten grenst in zijne beteekenis aan volbrengen (z. afdoen); het heeft echter meer de handeling zelf op het oog, terwijl volbrengen meer op het resultaat ziet. Maken onderscheidt zich van doen hierdoor, dat de werking altijd onder het bereik der linnen valt, en gewoonlijk ook iets duurzaams achterlaat. (Eene wandeling, eene reis, een tocht maken zijn uitdrukkingen in strijd met het Nederlandsche taaleigen, dat hier doen vereischt). Vervaardigen voegt aan de beteekenis van maken die van voltooien toe. Gelijk verrichten doorgaans in een goeden zin gebruikt wordt, komt bedrijven meest altijd in een slechten zin voor, b.v. eene edele daad verrichten, een snood stuk bedrijven.

Terwijl bijbrengen en aanvoeren (zie bijbrengen) gebruikt worden, wanneer men eene bewering kracht wil bijzetten door het aanhalen van punten, waarop de bewering steunt, of wanneer men een betoog door bewijzen wil staven, drukken deze enkel het te kennen geven van nieuwe gedachten of een nieuw voorstel uit. Opperen is het mededeelen van de gedachten of van het voorstel zonder dit nog uit te werken; te berde brengen, eigenlijk ter tafel brengen, is het eenvoudig ter sprake brengen van eene gedachte; inbrengen is het te kennen geven van iets nieuws, dat tegenover het reeds gezegde kan gesteld worden. Wat hebt gij nog in te brengen? Men brengt bedenkingen in; maakt aanmerkingen, tegenwerpingen; oppert een denkbeeld, een bezwaar, eene bedenking. In opperen ligt het bijbegrip, dat men de eerste is, die (althans op dat oogenblik) van het aangevoerde melding maakt. Van verschillende zijden is het denkbeeld geopperd de internationale geschillen door een Europeesch scheidsgerecht te doen beslechten.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 228:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 394:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

maken
breken, vernielen, vernietigen, verwoesten

woorden met een verwante vorm:

zie ook:

aan kant maken, aanhangig maken, aanschouwelijk maken, aanspraak maken, aanspraak maken op, afhandig maken, afkerig maken, afschrift maken, attent maken, bang maken, belachelijk maken, beter maken, bezorgd maken, blij maken, boos maken, bot maken, carrière maken, de gevolgtrekking maken, de pleiterik maken, duidelijk maken, een bocht maken, een eind maken, een einde maken aan, een omweg maken, een opname maken, een ritje maken, een wandeling maken, efficiënt maken, er een potje van maken, erger maken, expliciet maken, gaande maken, gaar maken, gebruiksklaar maken, gekheid maken, geschikt maken, gewag maken, gewag maken van, gezond maken, groter maken, hard maken, heet maken, het hof maken, het maken, het te bont maken, heviger maken, in de knoop maken, in de war maken, in orde maken, inbreuk maken, inbreuk maken op, indruk maken, indruk maken op, jacht maken op, kenbaar maken, kinderen maken, klaar maken, korter maken, koud maken, lang maken, leven maken, melding maken van, met de grond gelijk maken, moedeloos maken, mogelijk maken, nat maken, ommetje maken, ondergeschikt maken, onderscheid maken, ongedaan maken, ongerust maken, onschadelijk maken, onsterfelijk maken, open maken, openbaar maken, opgang maken, opmerkzaam maken, oproer maken, passend maken, persklaar maken, poeha maken, rond maken, ruchtbaar maken, ruzie maken, scherp maken, schoon schip maken, sterker maken, strijkages maken, tam maken, te gelde maken, te maken hebben met, ten nutte maken, toegankelijk maken, vast maken, verdacht maken, verschil maken, vol maken, volledig maken, voortgang maken, vuil maken, vuur maken, wakker maken, wegwijs maken, wijzer maken, zich eigen maken, zich meester maken, zich meester maken van, zich ten nutte maken, zwart maken

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0037 c

[foutje]
[foutje]
[foutje]
[foutje]
[foutje]
[foutje]